De Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) ‘Brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen’ is onlangs gepubliceerd in het Staatsblad. Het besluit zal naar verwachting op 1 januari 2018 in werking treden.
De AMvB stelt wettelijke regels aan de wijze waarop brandveiligheid moet worden gewaarborgd op andere plaatsen dan gebouwen, zoals evenemententerreinen en de tijdelijke bouwwerken die daar worden geplaatst. De AMvB bevat diverse wijzigingen ten opzichte van eerdere normeringen voor brandveiligheid tijdens evenementen, die veelal waren gebaseerd op het Bouwbesluit 2012 en lokale of regionale richtlijnen.
Met de inwerkingtreding van de AMvB worden de wettelijke normen leidend en komen de regels die op deze punten in lokale brandbeveiligingsverordeningen waren opgenomen, te vervallen.
Nieuw in deze AMvB is de wettelijke verplichting tot het organiseren van basishulpverlening op evenementen en andere plaatsen.
Bureau Berenschot heeft in opdracht van de VNG een tussenrapportage opgesteld over de VNG-pilot mengvormen winkel/horeca, ofwel de blusring-pilot ten behoeve van de vergadering van de Tweede Kamercommissie van VWS op 15 februari aanstaande.
Klik hier voor deze tussenrapportage.
Ook de VNG heeft de Tweede Kamer een brief gestuurd (10 februari 2017) aangaande de evaluatie van de Drank- en Horecawet. Zij laat daarin weten het te betreuren nauwelijks bij de evaluatie betrokken te zijn geweest. Graag treedt de VNG alsnog in overleg met de staatssecretaris over een gezamenlijke aanpak.
Klik hier voor de brief van de VNG.
Bestuurders van gemeenten hebben op woensdag 8 februari 2017 in het stadhuis van Rotterdam een bijeenkomst bijgewoond over de evaluatie van Drank – en horecawet (DHW). Staatsecretaris Van Rijn sprak over wat er was bereikt onder de huidige wet maar ook waar de knelpunten liggen.
De aanwezige bestuurders konden daarover vragen stellen en tevens hun dagelijkse ervaringen en knelpunten met de staatssecretaris delen.
De bijeenkomst ging over de pilot mengvormen in de horeca. De meningen over de pilot of te wel ‘blurring’ zoals de staatssecretaris stelt, zijn verdeeld, maar toenadering lijkt mogelijk.
Terwijl gemeenten meer ruimte vragen voor winkeliers die graag iets extra’s doen voor hun klant, blijft staatssecretaris Martin van Rijn bezorgd over het signaal dat uitgaat van bijvoorbeeld de kapper die een wijntje schenkt. Vast staat wel dat de Drank- en Horecawet aan herziening toe is. Pieter Verhoeven, VNG woordvoerder op het alcoholdossier reageerde op de staatssecretaris door aan te geven dat die balans zoek is. Immers de pilot gaat over meer dan alleen het schenken van alcohol, het gaat ook over kookboeken of een fles zelfgemaakte olijfolie en schilderijen die in de horeca verkocht worden.
Aan de orde kwamen ook de onderwerpen de verhoging van de leeftijdsgrens van 16 naar 18 jaar, de online-verkoop van alcohol, de verhouding tussen centraal en decentraal en het toezicht op de wet.
Er volgde nog een levendige paneldiscussie waarin voor – en tegenstanders zich hebben laten horen.
Uit hoofde van de Drank- en Horecawet (DHW) en de daaruit voortvloeiende regeling bewijsstukken Sociale Hygiëne, is aan SVH (Stichting Vakbekwaamheid Horeca) de exclusieve bevoegdheid toebedeeld om de Verklaring kennis en inzicht sociale hygiëne (hierna: “Verklaring’) af te geven. Deze Verklaring is een vereiste vanuit artikel 8, lid 3 van de Drank- en Horecawet.
Binnen SVH is een apart, onafhankelijk orgaan ingesteld om deze Verklaring af te geven en de eisen op te stellen voor die Verklaring, namelijk de Landelijke Examencommissie van SVH (hierna: “de LEC-SVH”).
Daarnaast is de LEC-SVH aangewezen als Registerhouder en beheert zij het Register Sociale Hygiëne. In dit openbaar en online Register worden alle Verklaringhouders bijgeschreven door de LEC-SVH.
Niet het diploma maar deze Verklaring van de LEC-SVH is het bewijsstuk van bijschrijving in het Register en daarmee voorwaarde voor het aanvragen van een vergunning in het kader van de DHW.
Overzicht bewijsstukken en Register
Per genoemde datum zijn alleen nog de diploma’s geldig die op het overzicht van bewijsstukken staan.
Klik hier voor dit (voorlopige) overzicht van 12 januari 2017.
De Verklaring die door de LEC-SVH is uitgegeven, volstaat weliswaar als bewijsstuk, maar er dient altijd controle plaats te vinden of de aanvrager is bijgeschreven in het Register Sociale Hygiëne.
Waarom vervallen?
De oude diploma’s die zijn vervallen, betreffen talloze verouderde diploma’s die geen enkel raakvlak hebben met de geldende eisen die in september 2016 zijn vernieuwd door de LEC-SVH.
Voor alle vervallen diploma’s is vastgesteld dat ze essentiële onderdelen missen zoals gesteld bij Sociale Hygiëne. De onderdelen die bij alle vervallen diploma’s missen, betreffen kennis van gespreksmodellen om gasten aan te spreken op gedrag, het herkennen van symptomen van drugsgebruik en de gevolgen van alcoholgebruik. Op deze manier is niet vol te houden dat de oude diploma’s staan voor een eenduidige en betrouwbare borging van kennis van en inzicht in Sociale Hygiëne.
Het belang van volksgezondheid is niet gebaat bij het langer erkennen van diploma’s die deze cruciale onderdelen missen.
In slijterijen in supermarkten zal permanent een leidinggevende aanwezig moeten zijn. Dat blijkt uit drie uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van vandaag (28 december 2016). Tegen de uitspraken is geen hoger beroep mogelijk.
SlijtersUnie had de burgemeesters van Sint-Oedenrode, Someren en Schijndel gevraagd om maatregelen te nemen tegen drie slijterijen in supermarkten in hun gemeenten. Volgens SlijtersUnie was er in de slijterijen niet permanent een leidinggevende aanwezig, terwijl de Drank- en Horecawet dat volgens hen wel verplicht. De burgemeesters wezen de verzoeken van SlijtersUnie af, omdat in hun visie de supermarkt en de slijterij samen de ‘inrichting’ vormen. De rechtbank Oost-Brabant oordeelde in 2015 in drie afzonderlijke uitspraken dat de Drank- en Horecawet wel is overtreden. Tegen die uitspraken kwamen de burgemeesters, de supermarkten en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak.
Het gaat in deze zaken om het begrip ‘inrichting’. Uit de Drank- en Horecawet volgt dat in een ‘inrichting’ tijdens openingstijden een leidinggevende aanwezig moet zijn. Volgens de burgemeesters, de supermarkten en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel is voldoende dat een leidinggevende in de supermarkt aanwezig is en hoeft deze niet permanent aanwezig te zijn in de slijterij zelf. Zij gaan er daarbij vanuit dat de supermarkt zelf ook deel uitmaakt van de ‘inrichting’. Maar naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak is dat niet het geval. Uit de wet en de wetsgeschiedenis volgt dat een “inrichting niet bestaat uit het gehele pand, waarin zowel de supermarkt als de slijterij is gevestigd, maar slechts uit de daarin gesitueerde besloten ruimten waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend”. Naast de slijterij zelf kunnen bijvoorbeeld ook een kantoor en een voorraadruimte deel uitmaken van de ‘inrichting’, maar deze ruimten moeten dan wel direct in de buurt van de slijterij liggen en direct zicht bieden op de slijterij, aldus de hoogste bestuursrechter.
Het gevolg van de uitspraken is dat een leidinggevende altijd aanwezig moet zijn in de slijterij in een supermarkt of in de ruimten die daarbij horen. Daarmee wordt aan een slijterij in een supermarkt dezelfde verplichting opgelegd als aan een zelfstandige slijterij.
Hieronder staan de uitspraken vermeld:
Op 17 oktober jl. heeft de minister van V&J een brief gestuurd aan de Tweede Kamer over de uitvoering van de toezegging in de brief van 24 oktober 2013 (Kamerstuk 28 638, nr. 105) over te verrichten onderzoeken met betrekking tot de aard en omvang van de prostitutiebranche. In die brief is aangegeven in de opeenvolgende jaren na de nulmeting Wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) jaarlijks verdiepende themaonderzoeken over de prostitutiebranche te verrichten. Hierbij ontvangt u het onderzoeksrapport van het eerste themaonderzoek getiteld «de escortbranche: toezicht, handhaving en naleving»1. Voor dit onderwerp is gekozen wegens de landelijk uniforme vergunningplicht die gaat gelden voor escortbedrijven na inwerkingtreding van de Wrp.
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) heeft Pro Facto en INTRAVAL de opdracht gegeven dit onderzoek uit te voeren.
Het doel van het onderzoek is kennis te genereren over de manier waarop gemeenten de naleving van regels binnen de escortbranche kunnen bevorderen en hoe zij toezicht en handhaving vorm kunnen geven. Hiervoor hebben de onderzoekers een document- en literatuurstudie verricht. Daarnaast is veel aandacht besteed aan het onderzoeken van de lokale situaties binnen tien gemeenten door interviews af te nemen bij medewerkers van politie en gemeenten, prostitutiecontroleteams, gecontroleerde escorts en exploitanten. Ook op landelijk niveau zijn belangenbehartigers en personen van betrokken organisaties gesproken. Vervolgens is inzichtelijke gemaakt op welke manier regelnaleving in deze sector werkt.
Klik hier voor de genoemde brief en de conclusies van het onderzoek.
Het nieuwe trainingsseizoen is weer begonnen. We hebben weer een aantal voor u mogelijk interessante trainingen en opleidingen klaar staan.
We hopen u binnenkort op een of meerdere van onze trainingen te mogen begroeten!
Frank Joosten
24 557 Kansspelen Nr. 142 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 september 2016
Hierbij bied ik uw Kamer het onderzoeksrapport «Nulmeting modernisering kansspelbeleid» aan.99
Het kabinet is voornemens het kansspelbeleid te moderniseren door wijzigingen door te voeren op het gebied van kansspelen op afstand, loterijen, speelcasino´s en speelautomaten. Met uw Kamer acht ik het van groot belang dat de voorgenomen moderniseringen van het kansspelbeleid op een objectieve, onafhankelijke en zorgvuldige wijze geëvalueerd worden. Uit deze behoefte komt de in opdracht van het WODC uitgevoerde nulmeting voort. Het rapport geeft een beeld van het aantal Nederlanders dat deelneemt aan kansspelen, het speelgedrag van deze spelers en inspanningen die aanbieders van kansspelen verrichten om consumentenbelangen te beschermen en fraude en overige criminaliteit te bestrijden. Daarmee vormt het rapport een goede basis om met toekomstige metingen de effecten van het voorgenomen beleid te monitoren en evalueren. Uit de nulmeting blijkt dat het voorkomen van kansspelverslaving terecht een aandachtspunt is en blijft van het kansspelbeleid. Het geschatte aantal probleemspelers toont temeer aan dat de Nederlandse consument gebaat is bij een snelle inwerkingtreding van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand (Koa), waarmee de online gokker beter kan worden beschermd en ook in andere kansspelsectoren de zorgplicht wordt aangescherpt en additionele maatregelen ter preventie van kansspelverslaving ingevoerd worden.
In deze brief beschrijf ik kort de belangrijkste bevindingen van het onderzoek (onderdeel I) en geef ik een beleidsreactie (onderdeel II).
I Belangrijkste bevindingen
De onderzoekers hebben een bevolkingsenquête uitgevoerd onder 5.873 burgers en gegevens verzameld bij ruim 100 aanbieders van kansspelen, de Kansspelautoriteit (Ksa), de Stichting Reclame Code, de Stichting Informatie Voorziening Zorg (IVZ) en de Financial Intelligence Unit (FIU). Omdat marktverhoudingen en financiële effecten zoals afdrachten aan goede doelen ook zonder ex-ante evaluatie te meten zijn, beperken de onderzoekers zich tot het in kaart brengen van de stand van zaken met betrekking tot de drie beleidsdoelen van het Nederlands kansspelbeleid. De effecten op de afdrachten aan goede doelen worden anderszins geëvalueerd.
Deelname en speelgedrag –
Uit de meting blijkt dat een groot deel (62,1%) van de Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder recent (de afgelopen 12 maanden) heeft deelgenomen aan een kansspel. Zij nemen voornamelijk deel aan loterijen, op grote afstand gevolgd door krasloten, speelautomaten, bingo en casinospelen. Mede op basis van de locatie waar wordt gespeeld, is onderscheid gemaakt naar deelname aan legale dan wel illegale kansspelen. In de meting 2016 heeft 61,8% recent deelgenomen aan legale kansspelen. De deelname aan illegale kansspelen ligt met 4,0% beduidend lager. Vrijwel alle deelname aan illegale kansspelen betreft kansspelen op afstand.
Het onderzoek verdeelt spelers aan de hand van hun antwoorden op de SOGS (een screener die problematisch speelgedrag meet) in recreatieve, risico- en probleemspelers. Recreatieve spelers zien kansspelen vooral als een spel, waarbij het speelgedrag nauwelijks tot geen verslavingspotentie vertoont. Risicospelers zijn spelers die enige geestelijke of fysieke kenmerken van kansspelverslaving vertonen. Probleemspelers hebben mogelijk te maken met een kansspelverslaving: een aanhoudend en toenemend onvermogen om weerstand te bieden aan de drang tot spelen. De onderzoekers komen tot de volgende schattingen die niet los gezien kunnen worden van de bijbehorende betrouwbaarheidsintervallen.
Omvangschattingen recente recreatieve, risico- en probleemspelers
Schatting
Betrouwbaarheidsinterval
Recreatieve spelers
8.435.000
8.265.000 – 8.610.000
Risicospelers
95.700
66.500 – 124.800
Probleemspelers
79.000
52.700 – 105.500
Bij bovenstaande aantallen moet in ogenschouw worden genomen dat de SOGS oorspronkelijk is bedoeld als screeningsinstrument dat behandelaars kan helpen om (potentiële) kansspelproblematiek vast te stellen. Aangezien een behandelaar wil vermijden dat iemand ten onrechte niet als potentieel kansspelverslaafde wordt aangemerkt en daarom mogelijk niet verder gediagnostiseerd en behandeld wordt, liggen de drempelscores van de SOGS laag. Niet iedereen die via SOGS is gecategoriseerd als probleemspeler, is bijvoorbeeld in termen van DSM-V verslaafd. Dit leidt in een bevolkingsenquête tot een overschatting van het aantal probleemspelers, waarvoor in het onderhavige onderzoek niet gecorrigeerd kan worden. Omdat de vraagstelling en de samenstelling van de respondenten afwijken met de eerdere metingen in 2005 en 2011 zijn de onderzoeksbevindingen niet vergelijkbaar. In die jaren leken er minder probleemspelers te zijn. Niet-westerse allochtonen zijn ondervertegenwoordigd in alledrie de metingen, maar alleen in de huidige nulmeting is hiervoor gecorrigeerd. Er kan dan ook niet van een stijging worden gesproken. Het is aannemelijk dat de huidige omvangschattingen een realistischer beeld geven van de mogelijke omvang van probleemspelers in Nederland. De groep respondenten die problematisch speelgedrag vertoont bestaat voor de helft uit allochtone respondenten, waarvan het merendeel niet-westers allochtoon.
Kansspelen op afstand en speelautomatenhallen –
Probleemspelers komen vooral voor bij kansspelen op afstand (6% van de spelers) en speelautomaten in speelhallen (12%). Van de spelers die het afgelopen jaar hebben deelgenomen aan onvergunde kansspelen op internet geeft 29% aan informatie over de risico´s van kansspelen te zijn tegengekomen. Vergunninghouders van speelautomaten lijken maatregelen ten aanzien van kansspelverslaving, zoals het informeren van spelers over risico´s, het signaleren van problematisch speelgedrag en interventie bij spelers in beperkte mate te nemen.
II Beleidsreactie
De nulmeting geeft een beeld van het aantal recreatieve spelers, risicospelers en probleemspelers in Nederland, en vormt daarmee een goede basis om de voorgenomen moderniseringen van het kansspelbeleid te monitoren en indien nodig beleidswijzigingen te initiëren. In de ex-post evaluatie zal ook de kanalisatie, de effecten op afdrachten aan goede doelen en de ontwikkeling van de kansspelbelasting worden opgenomen.
Aantal probleemspelers –
Hoewel zoals hierboven beschreven volgens de onderzoekers geen vergelijking mogelijk is met in het verleden uitgevoerde metingen, toont het aantal probleemspelers aan dat de bestrijding van kansspelverslaving een terecht aandachtspunt is en blijft van het kansspelbeleid. Ook onderstreept het rapport het belang van het spoedig inwerkingtreden van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand (Koa). In toekomstige metingen zullen vergelijkingen wel mogelijk zijn en kunnen stijgingen of dalingen worden gemonitord, om indien nodig beleidswijzigingen aan te brengen.
Maatregelen tegen kansspelverslaving –
3,5% (zo´n 485.000 Nederlanders) van de bevolking boven 16 jaar gokt wel eens online. Dit aantal is vergelijkbaar met het aantal geschatte spelers uit de Marktscan online kansspelen 2015 van de Kansspelautoriteit. 6% van hen vertoont eigenschappen van problematisch speelgedrag. De cijfers maken duidelijk dat het in het belang van de Nederlandse consument is dat online kansspelen op korte termijn worden gereguleerd, door inwerkingtreding van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand. Dit wetsvoorstel voert een strak en evenwichtig pakket aan maatregelen in dat tegemoetkomt aan de reeds bestaande behoefte aan online gokken. Tegelijkertijd beschermt dit voorstel de Nederlandse speler en de samenleving als geheel tegen de risico´s die aan deze en andere kansspelen verbonden zijn.
Naast het online gokken vormt het relatief grote percentage probleemspelers in de speelhallen een aandachtspunt, dat het belang van het ingezette beleid onderstreept. In het wetsvoorstel Koa, dat nu in de Eerste Kamer voorligt, wordt de wettelijke zorgplicht voor speelautomaathallen (en ook voor speelcasino´s) verder aangescherpt, ter vervanging van de zelfregulering. Zo zullen aanbieders het centraal register uitsluiting kansspelen (CRUKS) moeten raadplegen. Aanbieders moeten onmatig speelgedrag gaan analyseren en registeren. Bij risicosignalen zal de aanbieder nader onderzoek doen en de speler moeten aanspreken. Als er een redelijk vermoeden van onmatig speelgedrag bestaat, zal de aanbieders de speler moeten doorverwijzen naar (anonieme) zorg en wijzen op mogelijkheden om afstand te nemen van het spel, zoals tijdelijke uitsluiting via het CRUKS. Wanneer de speler hiervoor niet ontvankelijk blijkt, zal een verzoek tot onvrijwillige uitsluiting aan de Ksa worden gedaan.
Kwetsbare groepen –
De Kansspelautoriteit werkt al samen met gemeenten om illegale gokzuilen in bijvoorbeeld koffiehuizen, waar relatief veel niet-autochtonen gokken, effectiever aan te pakken. De verwachting is dat dit het gebruik van het legale aanbod stimuleert, waardoor probleemspelers meer bescherming genieten. Daarnaast kunnen gelden uit het verslavingsfonds na inwerkingtreding van Koa gedeeltelijk aangewend worden voor onderzoek naar de aard van specifieke risicogroepen zoals allochtonen en licht verstandelijk beperkten, en naar passende preventieve maatregelen voor deze groepen. Ook kan de Ksa naar eigen inzicht onderzoek naar kwetsbare groepen en verslavingsproblematiek verrichten.
In 2014 is subsidie verleend aan het Trimbos Instituut, Resultaat Scoren en het Centrum voor Verantwoord Spelen, om vergunninghouders middels een gestandaardiseerd informatiepakket in staat te stellen consumenten beter te informeren over de risico´s van kansspelverslaving. Dit informatiepakket is inmiddels opgeleverd en wordt al ingezet om huisartsen, sociale wijkteams en andere professionals in staat te stellen kansspelverslaving beter te herkennen. In de toekomstige metingen zal moeten blijken welk effect deze maatregelen zullen hebben.
Tot slot –
Bij toekomstige ex-post metingen zullen de effecten van deze en de maatregelen die voortvloeien uit het wetsvoorstel Koa worden gemonitord. De Nulmeting «Modernisering kansspelbeleid» toont aan dat er kwetsbare mensen zijn in Nederland, die hun gedrag soms niet onder controle hebben. Deze mensen wil ik beschermen. Mijn specifieke aandacht gaat daarbij uit naar kansspelverslaving onder kwetsbare groepen, kansspelen op afstand en speelautomaathallen. Van voornaam belang is dat het wetsvoorstel Kanspelen op afstand (Kamerstuk 33 996) in werking treedt, om de Nederlandse consument de bescherming te bieden die zij verdient.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff
De gemeente Nieuwegein moet zich aan de Drank- en Horecawet houden.
Dat heeft de voorzieningenrechter in Utrecht bepaald. De SlijtersUnie spande de zaak aan omdat zij vindt dat de gemeente Nieuwegein moet optreden tegen winkeliers die naast de verkoop van andere producten ook drank schenken of verkopen.
De winkeliers doen mee aan een proef van de gemeente. Dit betekent dat bijvoorbeeld een bloemist tijdelijk toestemming krijgt om alcoholische drank te verkopen of aan klanten alcohol te schenken.
De gemeente treedt niet op tegen de winkeliers die meedoen met de proef. De SlijtersUnie heeft daartegen bezwaar gemaakt omdat dit volgens haar in strijd is met de Drank- en Horecawet. Zij vindt dat de gemeente zich aan de wet moet houden en deze moet handhaven. De rechter oordeelt dat de gemeente opnieuw naar haar besluit moet kijken. De gemeente heeft inderdaad de taak om de Drank- en Horecawet te handhaven.
Alleen onder bijzondere omstandigheden kan de gemeente afwijken van handhavingsplicht. De rechter oordeelt dat in deze situatie daar geen sprake van is. Met de proef nodigt de gemeente de winkeliers uit om de wet te overtreden. De rechter oordeelt dat de gemeente vergunningverlener, toezichthouder en handhaver is, maar dat het de nationale wetgever is die over de regels gaat.
Klik hier voor de uitspraak.
Frank Joosten heeft weer een nieuw boek geschreven en toegevoegd aan de serie Bijzondere Wetgeving:
Dit deel betreft een verzameling van veel gestelde vragen op het gebied van bijzondere wetgeving, gesteld aan en beantwoord door Frank Joosten.
Klik hier om dit boek te bestellen!
Het boek kost €39,- inclusief 6% btw.
De in dit boek beschreven vragen en de daarbij gegeven antwoorden geven een goed beeld van de (soms wonderlijke) situaties die professionals op het gebied van bijzondere wetgeving dagelijks ervaren, moeten beoordelen en moeten oplossen en waarin vaak een bestuursrechtelijke beslissing moet worden genomen die grote gevolgen kan hebben voor personen, instellingen en ondernemingen die actief zijn in dit vakgebied.
Het integraal toepassen van bijzondere wetgeving blijkt geen sinecure te zijn.
Dit boek biedt daarom vele praktische handvatten voor de integrale toepassing van diverse bijzondere wetten in de dagelijkse praktijk en is dan ook een absolute aanrader voor iedereen die dagelijks werkzaam is in dit vakgebied.
Per 1 januari 2013 is de Drank- en Horecawet ingrijpend gewijzigd.
Vergunningsprocessen werden vernieuwd, administratieve lastverlichtingen zijn doorgevoerd, nieuwe bestuurlijke handhavings- en alcoholmatigingsinstrumenten zijn ingevoegd, het toezicht is overgeheveld naar de burgemeester, de paracommerciële bepalingen zijn gewijzigd en jongeren met alcohol in de openbare ruimte werden strafbaar.
Een jaar later, per 1 januari 2014, is vervolgens de leeftijdsverstrekkingsgrens opgehoogd van 16 naar 18 jaar en kregen gemeenteraden de verplichting om een preventie- en handhavingsplan alcohol vast te stellen en uit te voeren.
Deze wijzigingen brachten en brengen nog al wat vragen en verrassingen met zich mee en blijken wijzigingen lang niet altijd verbeteringen te zijn.
Er worden blurringprojecten geïnitieerd, myteryshoppers worden ingezet, paracommerciële bepalingen doen sommige wenkbrauwen fronzen en doorgevoerde administratieve lastenverlichtingen doen andere tenen krommen, handhaving en toezicht heeft niet altijd politieke prioriteit, preventie- en handhavingsplannen zijn wel vastgesteld maar worden niet altijd uitgevoerd, de nieuwe leeftijdsgrenzen worden niet goed nageleefd, 18-minners komen nog te makkelijk aan alcohol, de controle van de inrichtingseisen wordt in het algemeen ervaren als een molensteen om de gemeentelijke nek.
Voldoende stof dus tot discussie!
Er zal dus nog heel wat water “door den Rijn moeten stroomen”, voor en aleer al deze en andere discussiepunten zijn verwoord in een concrete toekomstvisie op een nieuwe Drank- en Horecawet.
Staatssecretaris Martin van Rijn heeft aangegeven deze wet nog dit jaar te willen evalueren. Dit congres zal daaraan dan ook zeker een belangrijke bijdrage leveren.
Ten behoeve van het formuleren van deze toekomstvisie worden al deze en andere onderwerpen ter discussie gesteld door interessante sprekers:
Tijdens deze presentaties komt uiteraard de vraag aan de orde of deze wet nog wel van deze tijd is en nog wel aansluit bij de huidige maatschappelijke en politieke realiteit.
Kortom, hoe regelen we in de 21ste eeuw, met mogelijk minder regels, op een effectieve manier dat er op een verantwoorde wijze alcoholhoudende drank wordt verstrekt en wordt genuttigd.
U als professional, die dagelijks werkt met de Drank- en Horecawet, heeft ook uitgebreide ervaring met de toepassing van de recente wetswijzigingen en bent het mogelijk zeer eens met een of meerdere van de visies van de sprekers of mogelijk juist zeer oneens. Dat is mooi, want u kunt zich mengen in de discussie.
Heeft u suggesties, verbeteringen, frustraties, merkwaardigheden of anderszins bemerkingen, tips of trucs? Laat dan zeker uw stem horen, ga in gesprek met de sprekers, met elkaar en draag bij aan de evaluatie en verbetering van de Drank- en Horecawet. Dit is uw kans!
Wij bundelen en rubriceren alle opmerkingen en suggesties en bieden die aan, aan staatssecretaris Martin van Rijn.
De vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en het Centraal Overleg Bouwconstructies, heeft op 5 november jl. de Richtlijn voor constructieve toetsingscriteria bij een aanvraag voor een evenementenvergunning gepubliceerd.
Deze richtlijn is geschreven als handreiking voor de gemeentelijke organisatie die verantwoordelijk is voor het afgeven van een goed onderbouwde en aan alle veiligheidsaspecten getoetste evenementenvergunning. Tevens is deze handreiking bedoeld voor organisatoren van evenementen en ontwerpend constructeurs, zodat zij hun aanvragen op deze richtlijn kunnen afstemmen.
In het kader van een landelijk uniforme en integrale benadering van constructieve veiligheid op evenementen adviseert de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland van harte aan deze richtlijn te borgen in het gemeentelijke evenementenbeleid, en er aan te toetsen bij het afgeven van evenementen vergunningen.
Op 23 oktober 2015 (gepubliceerd 2 november 2015) heeft het gerechtshof zich opnieuw uitgesproken over de relatie tussen het heffen van leges en het uitvoeren van een onderzoek op grond van de Wet Bibob (zie: ECLI:NL:GHSHE:2015:4323).
Van belanghebbende zijn voor de aanvraag van een vergunning voor een escortbedrijf leges voor een BIBOB-intake en -screening geheven. Heffing van leges vindt plaats op grond van de gemeentelijke legesverordening, waarin is bepaald dat leges worden geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten. Voor de uitleg van begrippen als legesheffing en dienstverlening moet worden geput uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 229 van de Gemeentewet en het Hof slaat geen acht op de door de wetgever in de toelichting bij latere wetgeving, in casu de Wet BIBOB, gegeven inkleuring van deze begrippen.
Belanghebbende bestrijdt de legesheffing ter zake van het BIBOB-intake en -screening omdat daaraan geen dienstverlening door het gemeentebestuur ten grondslag ligt. Het Hof oordeelt aan de hand van de parlementaire geschiedenis van de Wet BIBOB en de gemeentelijke BIBOB-beleidslijn dat het BIBOB-instrumentarium wordt ingezet met het oog op de publieke taakuitoefening van de gemeente met betrekking tot, onder meer, de leefbaarheid en de veiligheid in de stad, de handhaving van de rechtsorde en de bestuurlijke slagkracht, en dat die inzet niet rechtstreeks en in overheersende mate verband houdt met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. Ook al vindt een BIBOB-intake en -screening in het kielzog van een vergunningaanvraag plaats, het is een afzonderlijk traject en vergt een heel ander type onderzoek dan de beoordeling van een vergunningaanvraag. Bij de inzet van het BIBOB-instrumentarium is geen sprake van een individualiseerbaar belang. Derhalve is heffing van leges ter zake van een BIBOB-intake en -screening onderzoek niet mogelijk.
De gemeente Haaksbergen heeft onterecht de vergunning afgegeven voor het evenement waar het ongeluk met een monstertruck gebeurde. Tijdens het evenement op 28 september 2014 reed de monstertruck het publiek in. Hierbij vielen 3 doden en 28 gewonden.
De rechtbank Overijssel oordeelt dat er vooraf door de gemeente Haaksbergen helemaal geen risico-inschatting is geweest voor de stunt met de monstertruck. Er was geen concreet beeld van wat er tijdens de stunt zou gebeuren en welke risico’s er waren. Dit was bij de aanvraag niet toegelicht en daar is ook geen navraag naar gedaan. Ook in de latere bezwaarprocedure is de vergunning onterecht gehandhaafd.