zoeken

Streekproductenwinkel: verkoop en proeven streekwijnen

Vraag

Er is onduidelijkheid over het volgende.

Een ondernemer van een streekproductenwinkel die streekwijnen verkoopt wil tijdens de feestelijke heropening van het vernieuwde centrum een proeverij organiseren. de meningen zijn verdeeld. Volgens ons kan dit niet en is dit recht alleen voorbehouden aan een slijter. En is dit ook niet met artikel 35 voor de streekwinkeleigenaar op te lossen ook niet als je het los ziet van de winkel maar het als evenement in behandeling neemt.

Anderen zeggen daar en tegen dat het wel zou kunnen dat meneer tijdens deze happening voor zijn zaak laat proeven als hij dan daar maar geen wijn gaat verkopen.

Hoe zit dat nou?

 

Antwoord

Als eerste moet worden bezien of deze streekproductenwinkel wel een winkel is zoals bedoeld in artikel 18, lid 2 onder a DHW. Voornoemd artikellid gaat over een winkel waarin in overwegende mate levensmiddelen of tabak en aanverwante artikelen of uitsluitend zwak-alcoholhoudende dranken al dan niet tezamen met alcoholvrije dranken worden verkocht.

Als het een winkel is zoals bedoeld in artikel 18, lid 2 onder a DHW, dan mag de verkoop van zwak-alcoholhoudende dranken voor gebruik elders dan ter plaatse alleen plaatsvinden in de winkel. Let in dat kader vooral op het woordje “in” in de aanhef van artikel 18, lid 2. Dat betekent dat er geen verkoop van zwak-alcoholhoudende dranken mag plaatshebben voor gebruik elders dan ter plaatse (dus detailhandel) buiten de winkel, bijvoorbeeld vanaf een marktkraam.

Het laten proeven van zwak-alcoholhoudende streekwijnen voor gebruik ter plaatse kan via een artikel 35-ontheffing, voor zover de burgemeester dat kwalificeert als een bijzondere gelegenheid van tijdelijke aard. Een feestelijke heropening van het vernieuwde centrum kan best gekwalificeerd worden als een bijzondere gelegenheid van tijdelijke aard. Met genoemde ontheffing kan alsdan buiten zwak-alcoholhoudende drank worden verstrekt voor gebruik ter plaatse (dus geen verkoop voor gebruik elders dan ter plaatse want dat is detailhandel).

Degene onder wiens onmiddellijke leiding zwak-alcoholhoudende drank wordt verstrekt moet daarbij uiteraard wel voldoen aan de in artikel 35 bedoelde eisen (mogelijk aangevuld met gemeentelijke eisen zoals bijvoorbeeld het bezit van het diploma sociale hygiene).

In een slijterij (maar dat is hier nu niet van toepassing) mogen inderdaad onder bepaalde voorwaarden alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse (dat is eigenlijk in het kader van een directe aankoopbeslissing door de klant). Dat is toegestaan o.g.v. artikel 13, lid 2 DHW. In dat artikel staan ook de betreffende voorwaarden vermeld waaronder deze verstrekking mogelijk is.

Proeven in een artikel 18-winkel is verboden. Als daar alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, dan betreft dat de uitoefening van het horecabedrijf en daarvoor is o.g.v. artikel 3 DHW een dh-vergunning nodig. Die vergunning kan niet worden verleend omdat in een ruimte waar alcoholhoudende drank wordt verstrekt voor gebruik ter plaatse geen alcoholhoudende dranken mogen worden verstrekt voor gebruik elders dan ter plaatse. Dat laatste is nl. een detailhandelsactiviteit en dat is o.g.v. artikel 14, lid 2 DHW verboden in een horecalokaliteit en dat levert weer een weigeringsgrond op.

Verkoop zwak-alcoholhoudende drank (in geopende en in gesloten verpakking) op evenemententerrein

Vraag

Tijdens een evenement heeft de gemeente een aantal straten en pleinen een evenement vergunning verleend. Daarbij tevens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Nu wil een ondernemer vanuit zijn caravan (kiosk) behalve versnaperingen ook blikjes bier verkopen. (hij heeft geen SVH). De organisatie van het evenement heeft daar geen probleem mee. Hij staat op het evenement terrein.

  1. Mag dit op het evenement terrein wel of mag dit gewoon niet;
  2. indien wel, kan dit onder uitbreiding (toevoeging) van het artikel 35;
  3. of moet hij hiervoor zelf een artikel 35 vergunning aanvragen?

Antwoord

Je moet even een onderscheid maken tussen de verkoop van zwak-alcoholhoudende dranken vanuit deze kiosk in gesloten verpakking en geopende verpakking, bijvoorbeeld een tapbiertje.

Verkoop zwak-alcoholhoudende dranken in gesloten verpakking voor gebruik elders dan ter plaatse.

In dat geval is er geen sprake van alcoholverstrekking voor gebruik ter plaatse, maar van elders dan ter plaatse. Er is dan aldus sprake van een detailhandelsactiviteit.

De verstrekking van zwak-alcoholhoudende dranken voor gebruik elders dan ter plaatse mag volgens artikel 18, lid 1 Drank- en Horecawet alleen plaatsvinden in een slijterij. Van dit verbod wordt in het tweede lid van artikel 18 uitzondering gemaakt voor een bepaald soort winkels (zie artikel 18, lid 2 aanhef onder a, b en c DHW).

Echter, er is hier geen sprake van een winkel en er wordt ook niet verstrekt in een winkel. Voor de definitie van een “winkel” kun je aansluiten bij het bepaalde in artikel 1 van de Winkeltijdenwet. Daarin is beschreven dat een winkel een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte is, waarin goederen aan particulieren plegen te worden verkocht.

Omdat dat bij een kiosk niet het geval is, geldt het bepaalde in artikel 18, lid 1 DHW. Dus mag alleen zwak-alcoholhoudende drank worden verkocht in een slijterij en niet op een evenemententerrein zoals hier beschreven.

Verkoop zwak-alcoholhoudende dranken in geopende verpakking, bijvoorbeeld via de tap voor gebruik ter plaatse

Verkoop zwak-alcoholhoudende dranken in geopende verpakking, bijvoorbeeld via de tap voor gebruik ter plaatse, verstrekt vanuit deze kiosk zou kunnen. De kiosk wordt dan feitelijk een tappunt op het evenemententerrein. Het is dan wel nodig dat daarvoor een artikel 35 DHW-ontheffing is aangevraagd en verleend. Dat kan door de organisator van het evenement worden aangevraagd, maar dan moet het betreffende tappunt wel worden aangegeven op de aanvraag en diegene onder wiens verantwoordelijkheid alcohol wordt verstrekt moet voldoen aan de eisen zoals genoemd in artikel 35 (21 jaar, van goed levensgedrag en mogelijk, als de burgemeester dat heeft opgelegd in de ontheffing of in het betreffende beleid, in het bezit zijn van het diploma sociale hygiene). De ontheffing kan ook worden aangevraagd door de ondernemer zelf. Daar gelden dan dezelfde eisen voor.

Mechanische ventilatie in een clubhuis van een voetbalvereniging

Vraag

Is een mechanische ventilatie ook verplicht in een clubhuis bijvoorbeeld van een voetbalvereniging?

Antwoord

Een mechanische ventilatie-inrichting is verplicht in elk horecalokaal zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 DHW, of dat nou een voetbalkantine is, een discotheek, een bruin café of een hotel, en moet voldoen aan de eisen zoals gesteld in artikel 5 van het Besluit eisen inrichtingen DHW.

 

Welke boetes kun je een horecabedrijf opleggen als deze geen dh-vergunning heeft

Vraag

Welke boetes kun je een horecabedrijf opleggen of uitschrijven als deze geen drank- en horecavergunning heeft. Is het ook strafrechtelijk mogelijk?

Antwoord

Dat hangt een beetje af van wat de gemeente zelf in het betreffende handhavingsstappenplan heeft opgenomen. Daar moet je als eerst in kijken. Vaak vindt je daarin terug dat, na een eerste indringende waarschuwing, de volgende sancties kunnen worden opgelegd:

  • last onder dwangsom
  • bestuurlijke boete
  • bestuursdwang (in beslag nemen alcoholhoudende dranken of soms zelfs sluiting van het bedrijf)
  • strafrechtelijk optreden mbt de Drank- en Horecawet kan wel (dat vindt dan plaats via de Wet op de economische delicten), maar de regering wilde juist met de nieuwe DHW dat overtredingen bestuursrechtelijk zouden worden afgedaan. Maar de BOA en politie heeft daarin uiteraard ook een eigen bevoegdheid (natuurlijk wel in overleg met de burgemeester en in overeenstemming met genoemd handhavingsplan).

Ondernemer, die geen dienst doet, dronken aangetroffen in eigen horecabedrijf

Vraag

Situatie: uitbaatster en tevens leidinggevende is onder invloed in haar eigen inrichting. De politie heeft geconstateerd dat zij onvast ter been was en sprak met dubbele tong. Uitbaatster geeft zelf aan dat zij in privé tijd, na het werk, aanwezig was in haar eigen gelegenheid.

Maakt de wet onderscheid in het wel of niet privé aanwezig zijn in de eigen inrichting door de uitbaatster en tevens leidinggevende op het moment dat er sprake is van onder invloed zijn?

Antwoord

De Drank- en Horecawet maakt geen onderscheid in het wel of niet privé aanwezig zijn in de eigen inrichting in kennelijke staat van dronkenschap.

In artikel 20, lid 6 van de Drank- en Horecawet staat echter wel vermeld dat het is verboden in kennelijke staat van dronkenschap of kennelijk onder invloed van andere psychotrope stoffen dienst te doen in een slijtlokaliteit of horecalokaliteit.

Zo verbiedt de Drank- en Horecawet niet alleen het in een inrichting toestaan van de aanwezigheid van personen in kennelijke staat van dronkenschap en personen onder invloed van drugs (artikel 20, lid 5 DHW), maar sinds 1 januari 2013 geldt voor de leidinggevende zélf en/of het dienstdoend personeel ook een vergelijkbaar verbod.

Een dronken verstrekker (of een verstrekker onder invloed van drugs) straalt minder gezag uit en zal ook bij incidenten minder in staat zijn adequaat op te treden, wat kan leiden tot openbare orde problemen. Bovendien zal hij minder geneigd zijn zich te houden aan de regels gericht op verantwoorde verstrekking. Uitbreiding van het betreffende verbod is ook zinvol geacht omdat door overmatig drankgebruik de beheersing vaak verdwijnt, hetgeen kan leiden tot agressie, bijvoorbeeld richting handhavers.

Zoals u aangeeft was de uitbaatster niet in dienst tijdens de constatering dat zij in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde. Artikel 20, lid 6 DHW wordt derhalve niet overtreden.

Echter, een ondernemer die alcoholhoudende drank verstrekt heeft een bijzondere verantwoordelijkheid. Klanten weten niet of de uitbaatster wel of niet in dienst is. Bij incidenten zal ze toch, mogelijk tezamen met dienstdoend personeel (moeten) optreden. Ook buiten dienst heeft deze ondernemer in het horecabedrijf een voorbeeldfunctie voor bezoekers van dat horecabedrijf.

Dat betekent naar analogie van de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 3 juli 2008 (ECLI:NL:RBARN:2008:BE8740) en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 april 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ2681) dat de uitbaatster op grond van de inhoud van het rapport van bevindingen van de politie en de daarin beschreven feiten en gedragingen in onderlinge samenhang bezien van een dusdanig gewicht en ernst kan zijn dat de burgemeester op grond daarvan mogelijk in redelijkheid tot het oordeel kan komen dat de uitbaatster (die voor dergelijke gedragingen mogelijk al meerdere malen (schriftelijk) is gewaarschuwd door de politie, gemeentelijke toezichthouders of burgemeester) niet meer voldoet aan de eis niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn. Dat moet dan op grond van het bepaalde in artikel 31, lid 1 aanhef onder b juncto artikel 8, lid 1 aanhef onder b DHW leiden tot intrekking van de drank- en horecavergunning.

Verkoop alcoholhoudende dranken vanuit een bestelbusje van de slijter

Vraag

Ik heb een vraag m.b.t. het slijten/ verkopen van alcohol (sterk/zwak) vanuit een voertuig. Een lokale slijterij heeft het plan opgevat om met een busje bejaardenhuizen langs te gaan om daar vanuit een busje alcohol te verkopen. Volgens mij kan dit niet zomaar en heeft deze verkoopwijze raakvlakken met art. 18, art. 12 en art. 25 van de DHW. Zou u mij hierover meer kunnen vertellen?

Antwoord

Verkoop van sterke dranken

Het uitoefenen van het slijtersbedrijf betreft volgens artikel 1, lid 1 van de Drank- en Horecawet de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen.

In artikel 3 DHW staat vermeld dat het is verboden om zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.

In artikel 7 van de Drank- en Horecawet staat vervolgens vermeld dat een vergunning is vereist voor iedere inrichting en (lid 2) dat geen vergunning wordt verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf of slijtersbedrijf anders dan in een inrichting.

In artikel 1, lid 2 DHW staat vermeld dat onder een inrichting niet wordt verstaan een vervoermiddel voor het rondtrekkend uitoefenen van een bedrijf.

Het uitoefenen van het slijtersbedrijf in een dergelijke busje is aldus niet toegestaan.

Artikel 25, lid 3 aanhef onder a DHW vermeldt dat het degene die een vervoermiddel gebruikt voor het rondtrekkend uitoefenen van de kleinhandel verboden is daarin, daarop of daaraan alcoholhoudende drank aanwezig te hebben, tenzij het betreft een vervoermiddel dat wordt gebruikt voor het rechtmatig aan particulieren afleveren van alcoholhoudende drank (dus zwak-alcoholhoudende drank en sterke drank) op bestelling (zie ook artikel 19, lid 1 DHW). Deze drank mag aldus worden afgeleverd (nadat het eerder is besteld).

Deze situatie zoals beschreven in laatstgenoemd artikel doet zich echter niet voor.

Op het moment dat sterke dranken worden verkocht in of vanuit het betreffende busje, dan geschiedt dit derhalve niet in de rechtmatige uitoefening van het slijtersbedrijf.

Volgens artikel 25, lid 1 onder a DHW is het degene die, anders dan (in dit geval) in de rechtmatige uitoefening van het slijtersbedrijf (de slijtersvergunning die betrokkene is verleend geldt nl. niet voor deze situatie, maar alleen voor de locatie zoals vermeld in de drank- en horecavergunning), een ruimte voor het publiek geopend houdt, verboden in die ruimte alcoholhoudende drank aanwezig te hebben.

Verkoop van zwak-alcoholhoudende dranken

Volgens artikel 18, lid 1 DHW is het verboden in de uitoefening van een ander bedrijf dan het slijtersbedrijf zwak-alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse aan particulieren te verstrekken.

Zoals hiervoor vermeld moet voor het uitoefenen van het slijtersbedrijf een drank- en horecavergunning zijn afgegeven.

Echter, een aantal bedrijven mag, zonder deze vergunning, toch zwak-alcoholhoudende drank verkopen. Dat is nader uitgewerkt in artikel 18, lid 2 DHW. In de aanhef van dat artikellid staat vermeld dat het in het eerste lid vervatte verbod niet geldt ten aanzien van het verstrekken in bepaalde nader omschreven bedrijven. De verkoop vanuit meergenoemd bestelbusje vindt echter niet plaats in een in artikel 18, lid 2 DHW beschreven winkel maar buiten in of vanuit een bestelbusje en voldoet derhalve niet aan deze vereisten. Daardoor zijn de uitzonderingsbepalingen van het tweede lid van artikel 18 niet van toepassing en geldt het eerste lid. En dat betekent dat alleen zwak-alcoholhoudende drank mag worden verkocht in een slijterij (met dh-vergunning).

Deze zwak-alcoholhoudende drank mag wel op bestelling aan huizen van particulieren worden afgeleverd volgens artikel 19, lid 2 DHW. Het lijkt er echter op dat, zoals hiervoor ook al aangegeven, hier geen sprake is van eerder bestelde dranken, maar spontane verkoop ter plaatse. En dat is zoals hiervoor uiteengezet aldus verboden.

 

Alcoholverstrekking zonder vergunning – sancties

Vraag

Welke boetes kun je een horecabedrijf opleggen of uitschrijven als deze geen DHW vergunning heeft. Is het ook strafrechtelijk mogelijk?

Antwoord

Dat hangt een beetje af van wat de gemeente zelf in het betreffende handhavingsstappenplan heeft opgenomen. Daar moet je als eerste in kijken. Vaak vindt je daarin terug dat, na een eerste indringende waarschuwing, de volgende sancties kunnen worden opgelegd:

  • last onder dwangsom, of
  • bestuurlijke boete (zie artikel 44a DHW en de bijlage bij het Besluit bestuurlijke boete DHW)
  • bestuursdwang (in beslag nemen alcoholhoudende dranken of soms zelfs sluiting van het bedrijf)
  • strafrechtelijk optreden m.b.t. de Drank- en Horecawet kan wel (dat vindt dan plaats via de Wet op de economische delicten), maar de regering wilde juist met de nieuwe DHW dat overtredingen bestuursrechtelijk zouden worden afgedaan (met uitzondering van artikel 20, lid 5 en 6, artikel 21 en 45 DHW).

Uitoefening cateringbedrijf op parkeerplaats voetbalclub

Vraag

Geldt de uitleg van sterke drank, zoals bedoeld in artikel 19, lid 1 Drank- en Horecawet ook voor zwak-alcoholhoudende drank?

Met andere woorden: mag een voetbalclub op hun veld of hun parkeerplaats (in ieder geval niet een deel dat al op een bestaande DHW-vergunning staat) een borrel organiseren waar ze een cateraar bier/wijn laten schenken? De borrel is besloten en is incidenteel

Antwoord

Wie het meerdere mag, mag ook het mindere, dus een cateringbedrijf dat een bedrijf uitoefent zoals in dit geval bedoelt in artikel 19, lid 1 DHW, mag ook zwak-alcoholhoudende drank verstrekken voor gebruik ter plaatse.

Echter, in de door jou beschreven situatie is geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 19, lid 1 DHW omdat het sowieso de vraag is of er sprake is van beslotenheid, maar bovendien gaat het bij artikel 19 om het  gelegenheid te bieden tot het doen van bestellingen en/of afleveren van alcoholhoudende dranken aan huizen van particulieren. Daarvan is in jouw casus geen sprake. Dat betekent dat het bepaalde in artikel 19 DHW niet van toepassing is.

Dat betekent dan vervolgens dat er geen alcoholhoudende dranken mogen worden verstrekt, ook niet vanuit een horecalokaal zoals vermeld op de al verleende drank- en horecavergunning. Gebeurt dat wel, dan wordt het bepaalde in artikel 13, lid 1 DHW overtreden.

De enige manier is om, voor zover je dit kunt kwalificeren als een bijzondere gelegenheid van bijzondere aard, hiervoor een ontheffing te verlenen zoals bedoeld in artikel 35 DHW. Dat betekent dan wel dat de alcoholverstrekking moet zijn beperkt tot het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank.

De bierfiets en verstrekking van alcoholhoudende drank (in een alcoholverbodsgebied)

Vraag

Bij ons is er discussie over het rijden met een bierfiets. Volgens Drank- en Horecawet is het een middel van vervoer. Met de nodige regels van rijden en niet schenken onder 18 jaar. Verder is bij ons in de gemeente, in het centrum, een alcoholverbod ingesteld. Is een bierfiets toegestaan op de openbare weg?

Antwoord

De bierfiets valt inderdaad onder het bepaalde in artikel 1, lid 3 aanhef onder a van de Drank- en Horecawet voor zover het wordt gebruikt voor het vervoer van personen en tijdens het gebruik als zodanig.

Vele gemeenten ondervinden vormen van overlast van de zogenaamde bierfietsen en onderzoeken op welke manier hiertegen kan worden opgetreden, met name vanuit het oogpunt van handhaving op het gebied van verkeersveiligheid en alcoholoverlast.

De bierfiets is een lastig fenomeen. Op 6 augustus 2010 heeft de Kantonrechter Amsterdam in een strafzaak geoordeeld dat de zogenaamde bierfiets niet langer zonder ontheffing mag worden gebruikt. Dit komt niet door een beperking in de drank- en horecawetgeving, maar omdat bij het gebruik van bierfietsen niet wordt voldaan aan de Regeling Voertuigen.

De kantonrechter bestempelde de bierfiets als een fiets in de zin van de Regeling Voertuigen. Omdat een fiets op meer dan twee wielen volgens die regeling (zie artikel 5.9.6, lid 2) niet breder mag zijn dan 1,50 meter, voldoet de bierfiets niet aan de wettelijke vereisten. Aan dit oordeel ging discussie vooraf omdat de wet wel het begrip ‘wagen’ definieert, maar niet het begrip ‘fiets’. Volgens de kantonrechter is het kenmerk van een fiets dat deze door trapkracht wordt voortbewogen. Zoals de naam ook aangeeft, is dat met de bierfiets het geval. Dat betekent in feite dat naar het oordeel van de kantonrechter iedere bierfiets zodra deze breder is dan 1,50 meter niet de weg op mag.

Voorts is uiteraard de wegenverkeerswetgeving van toepassing. De bestuurder mag dus geen alcoholhoudende drank nuttigen (art. 8 WVW 1994). Wanneer een gemeente voor een bepaald gebied een alcoholverbod instelt (op grond van de APV), is het in dat gebied verboden om alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, glazen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben. De bierfiets mag in dat geval niet in dat gebied komen (althans ervan uitgaande dat er alcoholhoudende drank wordt verstrekt op deze fiets). De politie kan daarop toezien. Uiteraard mag geen bier worden verstrekt onder de leeftijd van achttien jaar.

 

Buitenschoolse opvang in kantine voetbalvereniging

Vraag

Er is een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor brandveilig gebruik en afwijking van het bestemmingsplan voor het starten van een buitenschoolse opvang bij een voetbalverenging. Op zich kunnen deze omgevingsvergunningen gewoon afgehandeld worden. Maar ik vroeg mij wel af hoe dat zit met de drank- en horecavergunning. De voetbalvereniging is een paracommerciële instelling en heeft een bestuursreglement. Hierin hebben zij nagedacht over de schenktijden bij bijvoorbeeld bijzondere evenementen/wedstrijden en de maatregelen die het bestuur treft om te voorkomen dat alcohol wordt verstrekt ten tijde van jeugdactiviteiten en jeugdwedstrijden op het terrein of in het gebouw.

De BSO zal onder andere plaatsvinden in de kantine, maar ook buiten. In de kantine staat een bar met tap. Tijdens de opvang zal er geen alcohol geschonken worden. Toch lijkt het mij uit pedagogisch oogpunt niet verantwoord om hier verder niets aan te doen. De kinderen zijn wel in de aanwezigheid van de tap en worden hier dus wel mee geconfronteerd.

Kunnen/moeten wij als gemeente hier iets mee en is hier een juridische grondslag voor? Stel nou dat de volgende aanvraag ziet op een kinderopvang bij een kroeg?

Antwoord

Het aanbieden van kinderopvang kan worden gekwalificeerd als het bedrijfsmatig aanbieden (met of zonder winstoogmerk) van een dienst.

Het aanbieden van een dergelijke dienst in een horecalokaal, vermeld in een drank- en horecavergunning, verleend aan de sportvereniging, is in strijd met het bepaalde in artikel 14, lid 3 onder b Drank- en Horecawet en kan dus niet. Er kan geen ontheffing worden verleend.

De enige manier om de kinderopvang aldaar te realiseren in het horecabedrijf van de voetbalvereniging is om dat te doen in een ruimte in het gebouw die niet als horecalokaal op de betreffende drank- en horecavergunning staat vermeld. Daarbij geldt dan tevens het bepaalde in artikel 15, lid 1 DHW. Het publiek mag dus niet uitsluitend de ruimte van de kinderopvang kunnen betreden door eerst het betreffende horecalokaal te betreden. Er moet ook een andere, directe toegang zijn om, buiten het horecalokaal om, direct de kinderopvangruimte te betreden. Dat betreft in dit kader echter zeker geen optimale situatie.

Voor zover er een situatie bestaat dat feitelijk de voetbalvereniging huurinkomsten genereert door deze constructie, dan doen zij feitelijk iets dat niet toebehoort aan hun “core-business”, nl. het organiseren van voetbalwedstrijden c.a.. De voetbalvereniging is dan deels zaalverhuurder en dat zal mogelijk in strijd zijn met de vastgestelde paracommerciële verordening en het bestemmingsplan.

Mogelijk beschikt de voetbalvereniging, als dat is geregeld in de APV, over een horeca-exploitatievergunning. De openingstijden van dit horecadeel staan vermeld in de APV of, als de burgemeester andere tijden wenst vast te stellen in afwijking van de APV, als voorschrift in de vergunning.

Bij vestiging van de BSO in de kantine van de voetbalvereniging wordt het horecabedrijf mogelijk geopend op andere tijden dan in de APV vermeld en dat levert een strijdigheid op met de APV (of de vergunningsvoorschriften).

Voorts staat gewoonlijk in de horeca-exploitatievergunning vermeld voor welke exploitatievorm de vergunning is verleend (in dit geval mogelijk “exploitatie kantine voetbalvereniging). Onderverhuur aan een BSO levert dan strijdigheid op met de verleende exploitatievergunning).

Voorts zal de voetbalvereniging mogelijk gebruik maken van de fiscale “kantineregeling” van de belastingdienst. Dat betekent dat ze over een deel van de kantine-omzet geen btw hoeven af te dragen en vrijgesteld zijn van vennootschapsbelasting. Dat geldt echter alleen voor zover ze inkomsten genereren uit deze core-business. Gaat de vereniging ook andere activiteiten ondernemen zoals zaalverhuur, dan komt deze kantineregeling te vervallen. Dat zal denk ik behoorlijk nadelig werken voor de vereniging.

Tevens moet deze gewijzigde bedrijfsvoering van de voetbalvereniging (v.z.v. er sprake is van zaalverhuur)  worden gemeld aan de Brandweer (o.g.v. het Bouwbesluit 2012) en de milieudienst (o.g.v. het Activiteitenbesluit).

Ook zal de GGD (vanwege de vestiging van de BSO) om advies moeten worden gevraagd.

De stichting en het organiseren van een bingo

Vraag

Mag een bingo ook georganiseerd worden door een stichting?

Antwoord

Volgens artikel 7d van de wet wordt als klein kansspel aangemerkt het kienspel (bingo), vogelpiekspel, rad van avontuur en vergelijkbare, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vormen van kansspel.

Bingo is een klein kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen. Er moet aan vier voorwaarden worden voldaan wil er sprake zijn van een bingo.

  1. Een bingo kan uitsluitend worden georganiseerd door een Nederlandse vereniging die ten minste drie jaar bestaat.
  2. Deze vereniging heeft een krachtens de statuten duidelijk omschreven doel, niet zijnde de organisatie van kansspelen.
  3. De bingo moet georganiseerd worden ten bate van het algemeen belang en het doel mag niet in strijd zijn met het algemeen belang.
  4. De prijzen of premies in geld of goederen, die door de deelnemers aan het spel kunnen worden verkregen mogen per spelronde/serie of set niet meer bedragen dan € 400,– en de gezamenlijke waarde daarvan mag niet meer bedragen dan € 1.550,- per bijeenkomst.

Alhoewel in artikel 7d van de Wok staat vermeld dat alleen een vereniging mag organiseren, blijkt uit een uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State van 15 april 1986 (AB 1986/457) dat ook een stichting bingo’s mag organiseren. Een stichting, zo stelt de Afdeling, onderscheidt zich materieel weinig of niet van een vereniging, voor zover wel wordt voldaan aan het overige bepaalde in genoemd artikel 7d.

Het organiseren van een bingo is niet aan een vergunning gebonden. Wel moet de bingobijeenkomst uiterlijk veertien dagen van tevoren worden aangemeld bij de gemeente. De gemeente heeft de bevoegdheid om voorschriften voor zo’n bijeenkomst vast te stellen. Die worden dan opgenomen in een beleidsdocument of in een gemeentelijke verordening. Voorbeelden van voorschriften zijn regels ten aanzien van de wijze van het schriftelijk afleggen van de financiële verantwoording.

 

Horecabedrijf, slijtersbedrijf of winkel?

Vraag

Wij zijn benaderd door een dame die een pand in onze gemeente wil kopen. Zij wil daar enkele tafels plaatsen waar men een wijntje kan nuttigen met wat hapjes.

Ook wil zij wijnen verkopen (ook sterker dan 15 procent). Wij vinden dit lastig omdat het voor ons niet duidelijk is of zij een drank- en horecavergunning nodig heeft voor een horecabedrijf of slijterijbedrijf.

In een slijterijbedrijf is desgewenst proeven mogelijk na de wetswijziging. Het gaat hier dus niet om proeven maar om nuttigen van een glas wijn. Ze wil het pand splitsen in een voorpand (wijnrestaurant) en daarachter een soort proeflokaal met opslag.

Onze vraag is nu of deze voorgestelde optie mogelijk is volgens de drank- en horecawet.

Antwoord

Voor het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse (horecabedrijf) en ook voor het bedrijfsmatig verstrekken van sterke dranken aan particulieren voor gebruik elders dan ter plaatse (slijtersbedrijf) is op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet een vergunning benodigd. Dat betekent dat moet worden voldaan aan de eisen in artikel 8 (moraliteit en kennis en inzicht in sociale hygiene), artikel 10 (inrichtingseisen) en er geen andere weigeringsgronden zijn (Bibob of strijdigheid met andere artikelen uit de DHW, bijvoorbeeld in dit geval artikel 15, lid 1 DHW).

Het uitoefenen van een horecabedrijf kan niet plaatsvinden in dezelfde ruimte als waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend. Die beide lokalen moeten dus van elkaar worden gescheiden waarbij beide lokalen moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in het Besluit eisen inrichtingen DHW. Voorts moet zijn voldaan aan het gestelde in artikel 15, lid 1 DHW. Dat betekent dat een bezoeker van het slijtersbedrijf niet eerst door een horecalokaal moet gaan om bij het slijtersbedrijf te komen, tenzij er ook nog een andere mogelijkheid is waarbij de bezoeker rechtstreeks de slijtlokaliteit betreedt (dus zonder eerst het horecalokaal te betreden).

De uitoefening van het slijtersbedrijf betreft “detailhandel”, de uitoefening van het horecabedrijf betreft uiteraard “horeca”. Het is de vraag of het vigerende bestemmingsplan beide functies ter plaatse wel toelaat. Voorts moet de brandweer in het kader van brandveiligheid deze aspecten goed beoordelen en moet in het kader van het Activiteitenbesluit beide bedrijfsvoeringen worden gemeld bij de milieudienst. Mogelijk moeten er voor eventuele verbouwingen nog omgevingsvergunningen worden aangevraagd. Dat moet dan, gelet op artikel 33 onder a Drank- en Horecawet, eerst gebeuren. Voor zover er sprake is van een rijksmonument in zin van de Monumentenwet 1988 gelden, t.a.v. de drank- en horecavergunning, de uitzonderingsbepalingen van artikel 4a en 5, lid 2 van het Besluit eisen inrichtingen DHW.

Wanneer ter plaatse een horecabedrijf wordt geëxploiteerd (met drank- en horecavergunning), dan mag er op grond van artikel 14, lid 2 DHW geen detailhandel worden uitgeoefend in het horecalokaal. Dat betekent dat de ondernemer in het horecalokaal geen dichte flessen alcoholhoudende dranken mag verkopen voor gebruik elders dan ter plaatse. Dat zal dan moeten plaatsvinden in een ruimte in het horecabedrijf die niet als “horecalokaal” staat vermeld op de drank- en horecavergunning. En ook daarvoor geldt de afscheidingswijze zoals omschreven in artikel 15, lid 1 DHW. Voorts moet deze winkel voldoen aan de vereiste van artikel 18, lid 2 onder a DHW en moet het dus gaan om een een winkel waarin in overwegende mate levensmiddelen of tabak en aanverwante artikelen of uitsluitend zwak-alcoholhoudende dranken al dan niet tezamen met alcoholvrije dranken worden verkocht.

En ook hierbij moet worden onderzocht of dit wel past binnen het gebruik volgens het vigerende bestemmingsplan en moet de brandveiligheid en de milieutechnische zaken worden onderzocht. Het plaatsen van een afscheiding tussen het horecalokaal en het winkelgedeelte geschiedt vaak door plaatsing van een hekje van 1,25 meter hoog. Dat is leuk, maar komt vaak de brandveiligheid (blokkering vluchtroutes/nooduitgangen) niet ten goede. Overleg dat dus goed met de ondernemer en de brandweer.

Verkoop sigaretten in horecalokaliteit: detailhandel of dienstverlening?

Vraag

In de Drank- en Horecawet staat vermeld dat de kleinhandel, met uitzondering van condooms en damesverband, in een horecalokaliteit niet is toegestaan.

Nu constateer ik tijdens een controle in een horecabedrijf dat in deze horecalokaliteit een sigarettenautomaat aanwezig is. Is dit toegestaan?

Antwoord

Vaak tref je in horecabedrijven de situatie aan dat er, naast pakjes sigaretten, ook aanstekers e.d.  gekocht kunnen worden. De vraag is daarbij of hier nu sprake is van een vorm van detailhandel (dat op grond van het bepaalde in artikel 14, lid 2 DHW is verboden) of dat gewoonweg sprake is van een onlosmakelijke vorm van aan horeca gelieerde dienstverlening, anders dan het bedrijfsmatig aanbieden van diensten..

Het Instellingsbesluit van het (inmiddels per 1 januari 2015 vervallen) bedrijfschap Horeca en Catering kwalificeerde horecabedrijven voorheen als: ondernemingen, waarin de verstrekking van logies of van maaltijden, spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse, gepaard gaande met dienstverlening, als bedrijf plaats heeft.

Kleinhandel kan worden omschreven als de verkoop van waren om mee te nemen. Echter, soms valt te zien dat het meenemen het dienstverleningskarakter aan een handeling niet behoeft te ontnemen. Vooropgesteld mag wel worden, dat waren bij de dienstverlening benut, niet gelden als ‘verkocht’. De scheerzeep waarmee de barbier de klant inzeept, de haarlak aangebracht door de dameskapper, de stof benut door de maatkleermaker, maken de dienstverlening niet tot ‘verkoop van goederen’.

Zo is ook het verstrekken van etenswaren om ter plaatse te nuttigen slechts uitoefening van het horecabedrijf en geen kleinhandel in andere goederen. Ook als dienstverlening wordt beschouwd het verstrekken van rookwaren, ook door middel van automaten, al wordt het desbetreffende pakje later mee naar huis genomen.

Feitelijk kan als criterium worden gehanteerd dat dit soort artikelen wordt aangewend ter onmiddellijke bevrediging ter plaatse van de behoefte van de bezoekers. Verkoop van drie sloffen sigaretten aan een Duitser in de stationsrestauratie in Venlo is echter gekwalificeerd als kleinhandel: HR 29 april 1980, NJ 1980, 445.

 

Slijter wil tijdens een braderie voor de deur van de slijterij gratis drank laten proeven

Vraag

Een slijter wil graag tijdens een braderie voor de deur van de slijterij gratis drank laten proeven. Geen aankoopverplichting. Is dit toegestaan?

Antwoord

Voor zover de burgemeester dezer braderie kwalificeert als een bijzondere gelegenheid van tijdelijke aard, kan daarvoor een artikel 35-ontheffing (Drank- en Horecawet) worden verleend. De alcoholverstrekking is dan wel beperkt tot de verstrekking voor gebruik ter plaatse van zwak-alcoholhoudende dranken. Sterke dranken voor gebruik ter plaatse mogen niet worden verstrekt!

Ook de verkoop van alcoholhoudende dranken voor gebruik elders dan ter plaatse (detailhandel) is verboden. Dat mag alleen in de slijterslokaliteit van het slijtersbedrijf.

Verkoop zwak-alcoholhoudende drank vanaf een marktkraam

Vraag

Wij hebben geconstateerd dat er vanaf een marktkraam flessen wijn verkocht worden. Ook werd er de (ruime) mogelijkheid geboden om te proeven. We hebben meteen gezegd dat het verkopen van flessen wijn vanuit een marktkraam o.g.v. artikel 18 DHW niet is toegestaan, ook het proeven is niet toegestaan.

Nu heeft de marktman de flessen wijn op zijn kraam neergezet als reclame en voor die flessen wijn ligt een intekenlijst voor de wijnen. Daar kun je dus de wijnen bestellen en die worden dan thuisbezorgd (marktman heeft ook internet verkoop). Is dit wel toegestaan en zo ja zijn er nog vereisten aan dat bestellen “op” de kraam?

 

Antwoord

De verkoop van zwak-alcoholhoudende dranken vanaf een marktkraam is inderdaad niet mogelijk. In artikel 18, lid 1 DHW staat vermeld dat het is verboden in de uitoefening van een ander bedrijf dan het slijtersbedrijf zwak-alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse aan particulieren te verstrekken.

Dit verbod geldt niet niet ten aanzien van het verstrekken in de winkels zoals opgenomen in het tweede lid van artikel 18 (zoals bijvoorbeeld supermarkten, speciaalzaken in wijn en bier, tabakswinkels, bepaalde warenhuizen en snackbars niet zijnde een horecalokaliteit). Verkoop vanaf een marktplaats vindt niet plaats in een winkel en valt alleen al om deze reden niet onder de uitzonderingsgevallen van artikel 18, lid 2 DHW. Aldus geldt het bepaalde in artikel 18, lid 1 DHW.

De constructie waarbij de ondernemer deze flessen wijn als reclameobject plaatst op zijn marktkraam en vervolgens geïnteresseerde klanten de mogelijkheid biedt om deze wijn via een intekenlijst thuis te laten bezorgen, biedt geen uitkomst.

In artikel 19, lid 2 DHW staat vermeld dat het is verboden gelegenheid te bieden tot het doen van bestellingen voor zwak-alcoholhoudende drank en zwak-alcoholhoudende drank op bestelling af te leveren of te doen afleveren aan huizen van particulieren, anders dan vanuit:

  1. een niet voor publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin overeenkomstige bestellingen plegen te worden aanvaard, niet zijnde een horecalokaliteit (denk bijvoorbeeld aan een magazijn, een kantoortje van de bedrijfsleider in de supermarkt, een zolderkamer van een woning van waaruit een webwinkel wordt geëxploiteerd (voor zover dat dan weer is toegestaan volgens het bestemmingsplan dat deze activiteit meestal kwalificeert als detailhandel);
  2. een ruimte als bedoeld in artikel 18, tweede lid;
  3. een inrichting waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend.

De marktkraam is geen ruimte zoals bedoeld in artikel 19, lid 2 DHW. Derhalve mag vanaf die ruimte geen gelegenheid worden geboden tot het doen van bestellingen voor zwak-alcoholhoudende drank en zwak-alcoholhoudende drank op bestelling af te leveren of te doen afleveren aan huizen van particulieren.

Vervolgens wordt een ruimte (de marktkraam en de ruimte eromheen) voor het publiek geopend gehouden waar alcoholhoudende drank aanwezig is. Volgens artikel 25, lid 1 onder a DHW is het echter degene die, anders dan in de rechtmatige uitoefening van het slijtersbedrijf of horecabedrijf, een ruimte voor het publiek geopend houdt, verboden in die ruimte alcoholhoudende drank aanwezig te hebben.