Vraag
Situatie: uitbaatster en tevens leidinggevende is onder invloed in haar eigen inrichting. De politie heeft geconstateerd dat zij onvast ter been was en sprak met dubbele tong. Uitbaatster geeft zelf aan dat zij in privé tijd, na het werk, aanwezig was in haar eigen gelegenheid.
Maakt de wet onderscheid in het wel of niet privé aanwezig zijn in de eigen inrichting door de uitbaatster en tevens leidinggevende op het moment dat er sprake is van onder invloed zijn?
Antwoord
De Drank- en Horecawet maakt geen onderscheid in het wel of niet privé aanwezig zijn in de eigen inrichting in kennelijke staat van dronkenschap.
In artikel 20, lid 6 van de Drank- en Horecawet staat echter wel vermeld dat het is verboden in kennelijke staat van dronkenschap of kennelijk onder invloed van andere psychotrope stoffen dienst te doen in een slijtlokaliteit of horecalokaliteit.
Zo verbiedt de Drank- en Horecawet niet alleen het in een inrichting toestaan van de aanwezigheid van personen in kennelijke staat van dronkenschap en personen onder invloed van drugs (artikel 20, lid 5 DHW), maar sinds 1 januari 2013 geldt voor de leidinggevende zélf en/of het dienstdoend personeel ook een vergelijkbaar verbod.
Een dronken verstrekker (of een verstrekker onder invloed van drugs) straalt minder gezag uit en zal ook bij incidenten minder in staat zijn adequaat op te treden, wat kan leiden tot openbare orde problemen. Bovendien zal hij minder geneigd zijn zich te houden aan de regels gericht op verantwoorde verstrekking. Uitbreiding van het betreffende verbod is ook zinvol geacht omdat door overmatig drankgebruik de beheersing vaak verdwijnt, hetgeen kan leiden tot agressie, bijvoorbeeld richting handhavers.
Zoals u aangeeft was de uitbaatster niet in dienst tijdens de constatering dat zij in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde. Artikel 20, lid 6 DHW wordt derhalve niet overtreden.
Echter, een ondernemer die alcoholhoudende drank verstrekt heeft een bijzondere verantwoordelijkheid. Klanten weten niet of de uitbaatster wel of niet in dienst is. Bij incidenten zal ze toch, mogelijk tezamen met dienstdoend personeel (moeten) optreden. Ook buiten dienst heeft deze ondernemer in het horecabedrijf een voorbeeldfunctie voor bezoekers van dat horecabedrijf.
Dat betekent naar analogie van de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 3 juli 2008 (ECLI:NL:RBARN:2008:BE8740) en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 april 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ2681) dat de uitbaatster op grond van de inhoud van het rapport van bevindingen van de politie en de daarin beschreven feiten en gedragingen in onderlinge samenhang bezien van een dusdanig gewicht en ernst kan zijn dat de burgemeester op grond daarvan mogelijk in redelijkheid tot het oordeel kan komen dat de uitbaatster (die voor dergelijke gedragingen mogelijk al meerdere malen (schriftelijk) is gewaarschuwd door de politie, gemeentelijke toezichthouders of burgemeester) niet meer voldoet aan de eis niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn. Dat moet dan op grond van het bepaalde in artikel 31, lid 1 aanhef onder b juncto artikel 8, lid 1 aanhef onder b DHW leiden tot intrekking van de drank- en horecavergunning.