Vraag
Nadat een gemeente de paracommerciële verordening heeft vastgesteld en daarbij wezenlijke veranderingen zijn ontstaan, is het dan wenselijk of verplicht om ook een nieuwe vergunning te verlenen als gemeente?
Antwoord
In de wet van 24 mei 2012 (tot inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot wijziging van de DHW per 1 januari 2013) staat in artikel III het volgende vermeld:
ARTIKEL III
1. De in artikel 4 van de Drank- en Horecawet bedoelde verordening wordt voor de eerste maal tot stand gebracht binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van deze wet (dat was dus per 1 januari 2014).
2. Op het tijdstip van inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde verordening vervallen de voorschriften en beperkingen, gesteld op grond van artikel 4, tweede lid, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van deze wet (dat zijn de voorschriften en beperkingen die in de verleende DH-vergunning aan paracommerciële instellingen zijn verleend voor inwerkingtreding van de nieuwe verordening).
3. Aan de totstandbrenging bedoeld in het eerste lid en de rechtsgevolgen bedoeld in het tweede lid, wordt door de burgemeester ruime bekendheid gegeven.
4. De burgemeester verstrekt de paracommerciële rechtspersoon zo nodig een gewijzigde vergunning, waarin de voorschriften en beperkingen die voor hem voortvloeien uit de in het eerste lid bedoelde verordening zijn opgenomen. Hier zit het antwoord op je vraag. Dus als de oude voorschriften en beperkingen in de oude dh-vergunningen niet meer overeenkomen met de in de nieuw vastgestelde paracommerciële verordening beschreven voorschriften en beperkingen, dan moet de burgemeester nieuwe dh-vergunningen verstrekken met de nieuwe voorschriften en beperkingen. Dat gebeurt dus niet op aanvraag van de instelling maar vanuit de wet zelf. Er is dus geen aanvraag, er kunnen daar dus ook geen leges voor worden gerekend. Wordt dus een ambtshalve wijziging waartegen natuurlijk weer bezwaar en beroep openstaat.