Vraag
Kun je een zeecontainer die dienst doet als horecabedrijf kwalificeren als een inrichting met horecalokaal?
Antwoord
Er was eens een ondernemer en die een verlengde zeecontainer bij een meer en bestempelde dit als een inrichting met horecalokaal, met een uitgifteloket met luifel, een toiletgebouw, een container voor opslag (achter de zeecontainer). Voorts werd ter plaatse een terras geëxploiteerd.
Een dergelijk horecalokaal moet op grond van artikel 3 van het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet 35 m. groot zijn. In artikel 1, eerste lid, van de Dhw is het begrip ‚horecalokaliteit’ gedefinieerd als: “een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse”.
Uit de definitie van het begrip horecalokaliteit vloeit voort dat het moet gaan om een ruimte die in beginsel toegankelijk is voor publiek en is bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse. Dat betekent dat de zeecontainer in beginsel toegankelijk moet zijn voor publiek.
Tijdens de betreffende rechtszitting heeft de rechtbank het ervoor gehouden dat de verlengde zeecontainer in beginsel toegankelijk is voor publiek aangezien daarvoor een deur, anders dan de personeelsingang, die toegang ook daadwerkelijk verschafte en in een deel van de container lectuur was opgesteld die door het publiek ter lezing op het terras kan worden meegenomen.
De rechtbank vond het echter niet aannemelijk dat de verlengde zeecontainer ook bestemd was voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse. Dat deze ruimte (ook) daarvoor zou zijn bestemd zou dan ook moeten blijken uit de feitelijke situatie waaronder de inrichting van die ruimte. Hetgeen uit de stukken en het verhandelde ter zitting was af te leiden, maakte niet aannemelijk dat de verlengde container genoemde bestemming had. De omstandigheid dat de containers werden gebruikt als keuken, werk- en opslagplaats, alsmede het feit dat de verkoop van consumpties plaatsvond via een loket aan de buitenzijde van de container wekte het vermoeden dat de container daarnaast niet ook nog bestemd was voor gebruik van alcoholhoudende drank binnen die ruimte.
Ook de aanwezigheid van een lectuuruitleenpunt wees daar niet op. Voormeld vermoeden werd bevestigd doordat niet is gebleken van inrichtingselementen die de ruimte geschikt maakten voor gebruik voor consumptie ter plaatse. Het standpunt dat sprake was van een lokaliteit met een afsluitbare toegang die onderdeel uitmaakte van een inrichting waaruit alcoholhoudende dranken werden verstrekt, miste feitelijke grondslag. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 3 van het besluit in verbinding met artikel 1, eerste lid, van de DHW Gelet op die conclusie achtte de rechtbank termen aanwezig om gebruik te maken van haar bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien in dier voege dat zij het primaire besluit heeft herroepen en de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de DHW heeft afgewezen (Rb. Roermond 22 mei 2008, nr. 08/11 HOREC K1, LJN BD2275).