zoeken

Stemmingen in Tweede Kamer over moties ingediend bij het VAO Alcohol- en Tabaksbeleid

In de plenaire vergadering van de Tweede Kamer van 23 februari jl. is gestemd over de indiende moties bij het VAO Alcohol- en Tabaksbeleid. Hieronder worden de aangenomen moties nader toegelicht.

Aangenomen motie Volp / Van der Staaij:

Omdat tal van studies hebben aangetoond dat het drinkgedrag van vooral jongeren wordt gestimuleerd door alcoholreclame en dat zelfregulering van alcoholreclame onvoldoende beschermend werkt, dat jongeren in de risicogroep 12–17-jarigen, ondanks het verbod op radio en tv-reclame tussen 6.00 uur en 21.00 uur, nog steeds bereikt worden met alcoholreclame, onder meer via social media wordt de regering verzocht na te gaan welke landen in Europa vergaande maatregelen met betrekking tot alcoholreclame hebben ingevoerd, onder meer aangaande sponsoring door alcoholproducenten, en wat de effecten daarvan zijn geweest, met name op het drinkgedrag van jongeren, en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren.

Aangenomen motie Voordewind:

Het ontmoedigen van overmatige alcoholconsumptie dient een belangrijk onderdeel te zijn van het alcoholpreventiebeleid. Daarom wordt de regering verzocht financiële ondersteuning ter beschikking te stellen uit het Nationaal Preventie Programma ten behoeve van IkPas, voor het initiatief voor tijdelijk geen alcohol drinken, en ten behoeve van STAP ten behoeve van het monitoren van de alcoholmarketing in Nederland op de wijze waarop het instituut dat in opdracht van de overheid gedurende de periode 2003–2013 heeft gedaan.

Aangenomen motie Volp:

Het Tweede Kamerlid mevrouw Volp stelt dat op basis van de Drank- en Horecawet verplicht een medewerker in een horecabedrijf of op een evenement aanwezig moet zijn die in het bezit is van de Verklaring van kennis en inzicht sociale hygiëne wanneer alcoholhoudende dranken worden geschonken. Uit onderzoek van de gemeenten Amsterdam, Utrecht en Rotterdam blijkt dat wordt doorgeschonken aan klanten die in kennelijke staat van dronkenschap verkeren. Het lijkt erop dat het diploma sociale hygiëne niet lijkt bij te dragen aan het op verantwoorde wijze schenken van alcohol. Zij is van mening dat nu het diploma sociale hygiëne steeds vaker verplicht wordt gesteld, er sprake moet zijn van een effectief middel om op verantwoorde wijze alcohol te schenken en te verkopen. Daarom verzoekt zij de regering onderzoek te doen naar de effectiviteit van de Verklaring van kennis en inzicht sociale hygiëne in de praktijk en daarbij te kijken naar de inhoudelijke eisen die worden gesteld aan de verklaring.

FacebookTwitterGoogle+LinkedInEmail

Alweer een slagingspercentage van 100%

100% van de (12) cursisten van MB-ALL, opgeleid door de Academie voor bijzondere wetten, die onlangs examen hebben gedaan voor de opleiding Toezichthouder Drank- en Horecawet is geslaagd.

Het was natuurlijk wel even flink afzien de achterliggende studieperiode, maar daar komt ook wel wat voor terug, nl. een geweldig resultaat en een grote dikke envelop door de brievenbus met het welverdiende en felbegeerde blauw-witte certificaat, met ook nog eens voor velen van jullie hele dikke cijfers voor het theoriegedeelte!!

De Academie feliciteert de cursisten met dit geweldige resultaat!

Lees hier de reviews.

Verbod op straatintimidatie in APV van Amsterdam

De gemeenteraad heeft woensdagmiddag ingestemd met een voorstel om een verbod op straatintimidatie op te nemen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) waarmee dergelijk gedrag strafbaar wordt gesteld. Daarmee is Amsterdam de eerste gemeente in Nederland die zo’n verbod invoert.

Het gevolg van opname in de APV is dat tegen overtreders van deze bepaling geen aangifte meer hoeft te worden gedaan bij de politie. Handhavers kunnen direct een boete opleggen.

Klik hier voor meer informatie.

Juridisch houdbaar?

De vraag rijst of deze bepaling in juridische zin houdbaar is.  Zal deze bepaling niet eenzelfde lot zijn beschoren als de eerder door de Kroon wegens strijd met art. 7, lid 3, Grondwet vernietigde verboden om te vloeken, ruwe taal of onzedelijke taal te bezigen of te vloeken in door christelijke partijen gedomineerde gemeenten? (Zie  KB 05-06-1986, Stb. 1986, 337 Vloekverbod Ermelo)? De regel lijkt volstrekt duidelijk: een gemeenteraad kan geen inhoudelijke beperkingen stellen aan uitingen.

Lees hier voor meer informatie over de juridische houdbaarheid.

 

FacebookTwitterGoogle+LinkedInEmail

VRAAG: Inrichtingseisen horecabedrijf – toiletten

Wij ontvingen van een gemeente de volgende vraag.

Vraag

Wij hebben een vraag over de inrichtingseisen van een horecabedrijf.

In het Besluit eisen inrichtingen DHw staat vermeld dat er twee volledig van elkaar afgescheiden toiletgelegenheden aanwezig moeten zijn in de onmiddellijke nabijheid van een horecalokaliteit.

Nu is de bestaande situatie zo dat er 4 wc’s naast elkaar zijn gesitueerd. In elke wc is alleen wc-pot aanwezig en geen voorziening voor water. De 4 wc’s bevinden zich in een afgesloten ruimte (zie bijgevoegde situatietekening). In deze ruimte is wel een watervoorziening aanwezig.

Nu vragen wij ons af of de wc’s voor de mannen en dames van elkaar afgesloten moeten zijn? En is het ook al voldoende als er in elke wc een wasbak wordt gemaakt?

Tevens heeft deze locatie ook nog een toiletgelegenheid die ongeveer 50 tot 100 meter van de horecagelegenheid bevindt. Nu staat erin het artikel alleen onmiddellijke nabijheid van een horecalokaliteit. Hoeveel meter spreken wij hier dan over?

Hopelijk kunnen jullie deze vragen beantwoorden.

Antwoord

Gekeken naar de situatietekening, zien we slechts 1 toiletgelegenheid waarin 4 toiletruimten zijn gevestigd.

Daarmee wordt niet voldaan aan het vereiste van artikel 7, lid 1 van het Besluit eisen inrichtingen DHw.

Er moeten nl. minstens 2 volledig van elkaar gescheiden toiletgelegenheden aanwezig zijn.

De toiletgelegenheid die er nu is, aldus met 4 toiletruimten, voldoet wel aan het vereiste van de aanwezigheid van een of meer behoorlijke voorzieningen om de handen met stromend deugdelijk drinkwater te kunnen wassen.

Het is voorts geen wettelijk vereiste dat er een gescheiden heren- en damestoiletgelegenheid wordt gemaakt, maar zoals gezegd moeten er wel twee volledig van elkaar gescheiden toiletgelegenheden zijn. In de praktijk zie je vaak een aparte heren- en een aparte damenstoiletgelegenheid.

Kortom, de situatie zoals op tekening aangegeven voldoet niet aan het vereiste van artikel 7 van het Besluit eisen inrichtingen DHw. Daarmee wordt niet voldaan aan het vereiste van artikel 10 van de Drank- en Horecawet en daarmee ontstaat de weigeringsgrond van artikel 27, lid 1 aanhef onder a van de Drank- en Horecawet.

Als hiervoor in het verleden toch een drank- en horecavergunning is afgegeven, dan heeft die vergunning, voor zover deze nog rechtsgeldig is, inmiddels formele rechtskracht gekregen en is deze vergunning in rechte onaantastbaar. Dat geldt niet voor een nieuwe ondernemer, die moet gewoonweg voldoen aan de wettelijke eisen.

Oplossing

Wanneer de ondernemer een tussenwand plaatst tussen toilet 2 en 3 en de kast verwijdert, ontstaan er twee volledig van elkaar gescheiden toiletgelegenheden met eigen toegang.

Als deze nieuw gecreëerde toiletgelegenheid ook een eigen voorziening heeft om de handen met stromend deugdelijk drinkwater te kunnen wassen, wordt daarmee voldaan aan het vereiste van artikel 7 van het genoemde Besluit. De scheidingswand moet uiteraard wel voldoen aan de vereisten uit het Bouwbesluit 2012, zeker voor wat betreft de brandvertragendheid, dus e.e.a. wel even kortsluiten met Bouwtoezicht en Brandweer.

Onmiddellijke nabijheid toiletten

Met betrekking tot de toilet die 50 tot 100 verderop is gelegen het volgende.

De toilet moeten inderdaad in de onmiddellijke nabijheid van het horecabedrijf zijn gelegen. Maar wat is nu de “onmiddellijke nabijheid”? Het is aldus een vereiste dat de toiletten zonder omwegen of oponthoud op een kleine afstand van de horecalokaliteit gelegen moeten zijn. Om te beoordelen of toiletten zich in de onmiddellijke nabijheid van de horecalokaliteit bevinden, moet niet alleen naar de te overbruggen afstand worden gekeken maar moet ook de ligging van de toiletten en de weg er naar toe worden meegewogen. Voor elke situatie moeten dan ook al deze afwegingen worden gemaakt.

Daarnaast speelt het kenbaarheidscriterium. Waar de toiletten zich bevinden moet duidelijk zijn aangegeven, zeker als de afstand wat groter wordt. In een groot warenhuis waar beneden de toiletten zijn en ergens op de vierde verdieping het restaurant, lijkt onaanvaardbaar. Op hetzelfde niveau lijkt ruim 50 meter in orde. Je mag niet van een ieder verwachten dat ze kunnen sprinten.

Rolstoeltechnisch en rollatortechnisch moet het ook nog goed gaan. Wellicht doet de aard van de inrichting er dus ook toe in de praktijk. Een afstand van 100 meter vind ik niet acceptabel.

 

tekening toiletten

 

 

 

FacebookTwitterGoogle+LinkedInEmail

Tweede Kamer steunt regulering wietteelt

Regulering van wietteelt is een stapje dichterbij gekomen. De Tweede Kamer heeft met een krappe meerderheid een initiatiefwet van D66 aangenomen, waarin staat dat cannabis onder bepaalde voorwaarden legaal kan worden geteeld en ingekocht.

Klik hier voor meer informatie.

FacebookTwitterGoogle+LinkedInEmail

Alcohol- en tabaksbeleid

De commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op woensdag 15 februari 2017 overleg gehad met staatssecretaris Van Rijn over maatregelen tegen roken en drinken, vooral gericht op jongeren.

Klik hier voor de agenda en de bijbehorende dossierstukken.

FacebookTwitterGoogle+LinkedInEmail

Tussenrapportage van Bureau Berenschot opgesteld over de VNG-pilot “blurring” en reactie VNG op evaluatie Drank- en Horecawet

Bureau Berenschot heeft in opdracht van de VNG een tussenrapportage opgesteld over de VNG-pilot mengvormen winkel/horeca, ofwel de blusring-pilot ten behoeve van de vergadering van de Tweede Kamercommissie van VWS op 15 februari aanstaande.

Klik hier voor deze tussenrapportage.

Ook de VNG heeft de Tweede Kamer een brief gestuurd (10 februari 2017) aangaande de evaluatie van de Drank- en Horecawet. Zij laat daarin weten het te betreuren nauwelijks bij de evaluatie betrokken te zijn geweest. Graag treedt de VNG alsnog in overleg met de staatssecretaris over een gezamenlijke aanpak.

Klik hier voor de brief van de VNG.

 

FacebookTwitterGoogle+LinkedInEmail

Tussenrapportage van Bureau Berenschot opgesteld over de VNG-pilot “blurring” en reactie VNG op evaluatie Drank- en Horecawet

Bureau Berenschot heeft in opdracht van de VNG een tussenrapportage opgesteld over de VNG-pilot mengvormen winkel/horeca, ofwel de blusring-pilot ten behoeve van de vergadering van de Tweede Kamercommissie van VWS op 15 februari aanstaande.

Klik hier voor deze tussenrapportage.

Ook de VNG heeft de Tweede Kamer een brief gestuurd (10 februari 2017) aangaande de evaluatie van de Drank- en Horecawet. Zij laat daarin weten het te betreuren nauwelijks bij de evaluatie betrokken te zijn geweest. Graag treedt de VNG alsnog in overleg met de staatssecretaris over een gezamenlijke aanpak.

Klik hier voor de brief van de VNG.

 

Hoogtepunten bestuurlijke bijeenkomst evaluatie DHW

Bestuurders van gemeenten hebben op woensdag 8 februari 2017  in het stadhuis van Rotterdam een bijeenkomst bijgewoond over de evaluatie van Drank – en horecawet (DHW). Staatsecretaris Van Rijn sprak over wat er was bereikt onder de huidige wet maar ook waar de knelpunten liggen.

De aanwezige bestuurders konden daarover vragen stellen en tevens hun dagelijkse ervaringen en knelpunten met de staatssecretaris delen.

De bijeenkomst ging over de pilot mengvormen in de horeca. De meningen over de pilot of te wel ‘blurring’ zoals de staatssecretaris stelt, zijn verdeeld, maar toenadering lijkt mogelijk.

Herziening Drank- en Horecawet

Terwijl gemeenten meer ruimte vragen voor winkeliers die graag iets extra’s doen voor hun klant, blijft staatssecretaris Martin van Rijn bezorgd over het signaal dat uitgaat van bijvoorbeeld de kapper die een wijntje schenkt. Vast staat wel dat de Drank- en Horecawet  aan herziening toe is. Pieter Verhoeven, VNG woordvoerder op het alcoholdossier reageerde op de staatssecretaris door aan te geven dat die balans zoek is. Immers de pilot gaat over meer dan alleen het schenken van alcohol, het gaat ook over kookboeken of  een fles zelfgemaakte olijfolie en schilderijen die in de horeca verkocht worden.

Levendige panneldiscussie

Aan de orde  kwamen ook de onderwerpen de verhoging van de leeftijdsgrens van 16 naar 18 jaar, de online-verkoop van alcohol, de verhouding tussen centraal en decentraal en het toezicht op de wet.
Er volgde nog een levendige paneldiscussie waarin voor – en tegenstanders  zich hebben laten horen.

 

Ruim 120 soorten zoogdieren geschikt als huisdier

In aansluiting op het vorige nieuwsitem over de bijtincidenten berichten wij u dat er vanaf 1 juli a.s. huisdieren zijn aangewezen die in Nederland niet meer mogen worden gehouden omdat ze een gevaar kunnen vormen voor hun omgeving of omdat het welzijn van de dieren niet kan worden gegarandeerd. Voor eigenaren van een huisdier dat straks niet meer is toegestaan, komt een overgangsregeling.

Op basis van adviezen van deskundigen heeft staatssecretaris Van Dam van Economische Zaken nu een lijst opgesteld met 153 soorten zoogdieren die vanaf 1 juli niet meer mogen worden gehouden. Daarnaast heeft de staatssecretaris een huisdierenlijst (zogeheten positieflijst) opgesteld met 123 soorten zoogdieren die wel als huisdier mogen worden gehouden. Bij het samenstellen van de lijsten is gekeken naar mogelijke risico’s voor zowel mens als dier.

Overgangsregeling

Voor eigenaren van een huisdier dat straks niet meer is toegestaan komt een overgangsregeling. Zij mogen het dier houden totdat het overlijdt. Maar fokken met deze dieren is verboden. Er komt een registratieverplichting voor dieren die op basis van deze overgangsregeling worden gehouden. De Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, de politie en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit houden toezicht op de registratie.

Ontheffing

Onder strikte voorwaarden is een ontheffing van het verbod mogelijk. Hiervoor moet een aspirant- eigenaar van een verboden dier kunnen aantonen dat hij over voldoende specialistische kennis en vaardigheden beschikt om de betreffende diersoort te kunnen houden. Ook moet de aanstaande eigenaar kunnen aantonen dat het dier op een geschikte manier gehouden kan worden. Hierbij is het vooral van belang dat het dier natuurlijk gedrag kan blijven vertonen. Ook moet gevaar voor  mensen tot een  minimum worden beperkt.

Hoog risico honden

Hoewel honden als huisdier zijn toegestaan, maakt staatssecretaris Van Dam een voorbehoud voor ‘hoog-risicohonden’. Op korte termijn komt de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) met een advies om bijtincidenten door hoog-risicohonden te voorkomen. Op basis hiervan neemt de staatssecretaris een besluit over eventuele aanvullende voorschriften voor deze honden.

Uiteraard zullen wij u hierover nader berichten.

 

FacebookTwitterGoogle+LinkedInEmail

Gevaarlijke honden – bijtincidenten

De laatste tijd komen er regelmatig bijtincidenten  in het nieuws. Zo is onlangs weer een bijtincident in Den Haag breed uitgemeten in de media.

Bijtincidenten door honden zijn een maatschappelijk probleem. De oorzaken van bijtincidenten zijn velerlei: ongecontroleerd speelgedrag, gebrek aan opvoeding, angst, pijn of ongepaste aanvals- of verdedigingsreacties.

Het gemeentebestuur heeft een aantal mogelijkheden om dergelijke incidenten terug te dringen. Hieronder ga ik daar nader op in.

Agressieve dieren

Op grond van de Wet Dieren kunnen maatregelen worden getroffen tegen agressieve dieren. De veiligheid van de mens en andere dieren is een belang dat speelt bij gezelschapsdieren. Dieren kunnen agressief gedrag vertonen, en daardoor een gevaar zijn voor de mens of andere dieren.

Of een dier als agressief moet worden aangemerkt, wordt bepaald aan de hand van uiterlijke kenmerken van het betrokken dier. Niet alleen het houden van dergelijke dieren is verboden, maar ook het fokken en het verhandelen ervan. Het verbod geldt voor categorieën van dieren die als gevaarlijk worden aangemerkt, ongeacht of binnen deze categorieën individuele dieren aanwezig zijn die niet agressief zijn.

Wetboek van Strafrecht

Op basis van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) kan opgetreden worden tegen agressieve honden. Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor de handhaving van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht. Gemeentebesturen zijn verantwoordelijk voor de APV.

Artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht biedt de mogelijkheid op te treden tegen eigenaren van honden die hun dier ophitsen of onvoldoende terughouden. Hierbij is weliswaar eerder de conclusie geweest dat de tenlastelegging op grond van dit artikel niet altijd eenvoudig en efficiënt is.

Uit jurisprudentie blijkt dat de zorgplicht in het tweede lid van artikel 425 Wetboek van Strafrecht de mogelijkheid biedt om op te treden, ook als honden dieren aanvallen. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen gehouden is voldoende zorg te dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier. In ernstige gevallen kan teruggegrepen worden op artikel 350, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Dat artikel stelt het opzettelijk en wederrechtelijk doden of beschadigen van een dier dat aan een ander toebehoort strafbaar.

Overtredingen van artikel 425 Wetboek van Strafrecht zijn in sommige gevallen echter lastig te bewijzen. Bovendien is de doorlooptijd van zaken die strafrechtelijk worden aangepakt lang. De oorzaak hiervoor in het grote aantal mogelijkheden om bezwaar te maken in het strafrechtelijke traject. De eigenaar kan een klaagschrift indienen bij de Raadkamer van de Rechtbank. Ook kan hij tijdens de zitting alsnog vragen om een nieuwe contra-expertise.

Overigens kan op grond van de artikelen 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht eveneens opgetreden worden tegen houders van honden. Genoemde artikelen betreffen achtereenvolgens bedreiging waarbij een hond is gebruikt, en zware mishandeling.

Gemeentewet

Wat betreft het bestuursrechtelijke traject kan voorts artikel 172 van de Gemeentewet de burgemeester de mogelijkheid bieden op te treden bij agressiviteit door honden. Op grond van dit artikel kan de burgemeester bij verstoring van de openbare orde of ernstige vrees daarvoor de maatregelen bevelen die hij of zij noodzakelijk acht. Dat kan in voorkomende gevallen ook betekenen dat in reactie op een bijtincident een hond in beslag wordt genomen. Voor het toepassen van dit artikel dient wel sprake te zijn van een verstoring van de openbare orde of een ernstige vrees daarvoor en tevens dient er ook sprake te zijn van evenredigheid tussen het bevel van de burgemeester en verstoring van de openbare orde. In de praktijk houdt dit in dat dit artikel kan worden aangewend als de beschikbare middelen van de APV (korte lijn en muilkorf) niet toereikend zijn of geen recht doen aan de ernst van het incident.

APV

De APV kan zowel strafrechtelijk als bestuurlijk worden gehandhaafd. Bij strafrechtelijke handhaving staat primair de houder van de hond centraal en in dat kader kan hij worden vervolgd en bestraft. Daarnaast kan een bij een incident betrokken hond langs strafrechtelijke weg in beslag genomen worden en in voorkomend geval worden gedood. Bestuursrechtelijk heeft de gemeente op basis van de APV onder andere de mogelijkheid tot het opleggen van een muilkorf- of aanlijngebod.

In de APV kan hiervoor worden bepaald dat het de eigenaar of houder van een hond verboden is die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

  1. anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;
  2. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

Met een muilkorf wordt hier verstaan een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

Met “kort aanlijnen” wordt bedoeld het aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

Voorts kan de eigenaar of houder van een hond het verbod worden opgelegd om die hond te laten verblijven of te laten lopen op de weg zonder halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen. Aanvullend kan worden opgelegd dat met betrekking tot het hiervoor genoemde tevens geldt dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet-verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

Op grond van een hiervoor beschreven APV-artikel kan het college van burgemeester en wethouders een hond aanwijzen als gevaarlijk en/of hinderlijk en kan bij besluit van het college:

  1. een aanlijngebod worden opgelegd; óf
  2. een aanlijn- en muilkorfgebod worden opgelegd.

De navolgende gedragingen kunnen in ieder geval onder de noemer ‘gevaarlijk gedrag’ worden gebracht:

  1. wanneer een hond een mens of dier heeft aangevallen en/of gebeten;
  2. wanneer een hond heeft gedreigd een mens of dier aan te vallen en/of te bijten.

Wanneer het college besloten heeft tot het opleggen van een van deze twee geboden moet de hond, wanneer hij verblijft of loopt op of aan de weg, op het terrein van een ander of in voor publiek toegankelijke lokaliteiten, kort aangelijnd zijn, of kort aangelijnd én voorzien van een muilkorf.

Bovendien moet de hond, nadat deze door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen in de zin van het eerste lid, op grond van het bepaalde in het tweede lid worden voorzien van een optisch leesbaar, niet-verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand dat voldoet aan de door het college van burgemeester en wethouders daarvoor gestelde regels.

Waarschuwingsplicht bij hinderlijk gedrag

Uit jurisprudentie blijkt dat in het algemeen wordt aangenomen dat er een waarschuwingsplicht voor het bestuursorgaan bestaat indien dit bestuursorgaan voornemens is een maatregel te treffen die voor de burger schadelijk is en de burger zelf in staat is de noodzaak tot het treffen van de maatregel weg te nemen. In het geval van hinderlijk gedrag zal het college conform de jurisprudentie eerst een waarschuwing moeten laten uitgaan naar de eigenaar of houder van de hond.

In de praktijk reikt de politie na een eerste bijtincident namens het college een waarschuwing uit aan de eigenaar/houder van de hond of beslist in overleg met de vaste contactpersoon van het korpsonderdeel diensthondgeleiders van de politieregio dat dit bijtincident dermate ernstig is, dat gelijk tot strafrechtelijke inbeslagname van de hond moet worden overgegaan.

Bijtincidenten moeten goed geregistreerd worden. Vaak gebeurt dat door de politie, maar het kan natuurlijk ook door de gemeente worden uitgevoerd. In de registratie wordt het navolgende vastgelegd:

  • personalia eigenaar/houder
  • personalia benadeelde partij
  • personalia getuige(n)
  • gegevens van bijtende hond, inclusief vermelding van ras, chipnummer, roepnaam hond, kopie van paspoort en/of stamboomgegevens.
  • indien van toepassing gegevens slachtoffer
  • indien van toepassing gegevens van gebeten hond of inclusief vermelding van ras, chipnummer, roepnaam hond, kopie paspoort en/of stamboomgegevens
  • indien van toepassing gegevens van gebeten dier of object
  • aard en omvang van letsel en schade
  • omstandigheden en aanleiding waaronder de hond heeft gebeten
  • of de hond mee naar huis is of in beslag is genomen en op welke grond (straf- of bestuursrecht)
  • of er andere of ‘oudere’ meldingen (tot 2 jaar terug) over desbetreffende hond in een registratie aanwezig zijn.

Bij gevaarlijk gedrag  

Uit jurisprudentie blijkt voorts dat de waarschuwingsfase achterwege kan worden gelaten indien er een dringende noodzaak is om tot handhaving over te gaan.

Er is in ieder geval sprake van een dringende noodzaak in de situatie dat een hond een mens of dier heeft aangevallen en/of heeft gebeten én wanneer een hond heeft gedreigd een mens of dier aan te vallen en/of te bijten. Dit houdt in dat het college, gelet op de ernst van de situatie en het spoedeisende karakter, in deze gevallen niet zal waarschuwen, maar onmiddellijk zal overgaan tot het aanwijzen van de hond in de zin van voormeld artikel.

Aanhitsen tot agressief gedrag

Het kan zijn dat is gebleken dat de eigenaar de hond heeft aangehitst tot agressief gedrag of dat de eigenaar de hond niet heeft terughouden waardoor de hond een mens heeft aangevallen. In dat geval kan de politie op grond van het bepaalde in artikel 425, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht aangifte opnemen en in een heterdaadsituatie (al dan niet in overleg met de officier van justitie) overgaan tot inbeslagname van de hond.

De officier van justitie kan, met inachtneming van het opportuniteitsbeginsel, vervolgen op grond van de volgende artikelen van het wetboek van Strafrecht: 425, 300, 308, 350.

Artikel 425 – Wetboek van Strafrecht

 Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:

1°.     hij die een dier op een mens aanhitst of een onder zijn hoede staand dier, wanneer het een mens aanvalt, niet terughoudt;

2°.     hij die geen voldoende zorg draagt voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.     

Artikel 300 – Wetboek van Strafrecht  

 

  1. Mishandeling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.

2          Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

  1. Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
  2. Met mishandeling wordt gelijkgesteld opzettelijke benadeling van de gezondheid.
  3. Poging tot dit misdrijf is niet strafbaar. 

Artikel 308 – Wetboek van Strafrecht   

  1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden ontstaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie. 

Artikel 350 – Wetboek van Strafrecht 

  1. Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  2. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, doodt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt.

Bij overtreding van het korte aanlijn- en/of muilkorfgebod in combinatie met een nieuw bijtincident kan de officier van justitie onttrekking van de hond aan het verkeer vorderen. In het uitzonderlijke geval dat tot inbeslagname is overgegaan, gaat het OM over tot vervreemden van de hond en zal in het uiterste geval overgaan tot het laten inslapen van de gevaarlijke hond.

Het is mogelijk dat slechts sprake is van een civielrechtelijk schade-incident. De politie wijst de dader en het slachtoffer van het bijtincident in dat geval op de rechten en plichten en adviseert partijen om het schade-incident onderling te regelen.

 

Frank Joosten

FacebookTwitterGoogle+LinkedInEmail

NIEUW: Opfristraining toezichthouder Drank- en Horecawet

Op verzoek van vele toezichthouders die wij inmiddels hebben opgeleid, hebben we een speciale opfristraining ontwikkeld.

U bent gediplomeerd toezichthouder Drank- en Horecawet en ook als zodanig werkzaam in de praktijk. U ervaart wekelijks de grillige werkelijkheid van deze Drank- en Horecawet en ook de daaraan gelieerde wet- en regelgeving.

Mogelijk bent u niet elke dag bezig met het toezicht op de Drank- en Horecawet en is een deel van de verkregen kennis al weer wat weggezakt, of mogelijk komt u in de praktijk zaken tegen die toch best lastig te beoordelen en te handhaven zijn.

Vaak moet u geconstateerde zaken in een breder perspectief plaatsen en aldus daarbij ook andere wet- en regelgeving betrekken, zoals de Wet op de kansspelen, APV, Winkeltijdenwet, Bouwbesluit 2012 of bestemmingsplannen.

Hoe zit het nou als bijvoorbeeld:

  • de snackbar alcoholhoudende drank verkoopt voor gebruik ter plaatse en elders dan ter plaatse,
  • in horecabedrijven, sportkantines, wijk- en speeltuingebouwen frequent bingo’s en pokertoernooien worden georganiseerd,
  • er weer eens “besloten” feesten met alcoholverstrekking in bepaalde gebouwen, schuren en tenten worden georganiseerd,
  • of de bezoekers hun eigen alcoholhoudende dranken meenemen,
  • de snackbar na sluitingstijd alcohol en eetwaren verkoopt via een “snackloket” in de gevel,
  • kansspelautomaten aanwezig zijn in laagdrempelige horecabedrijven en alcoholverstrekking plaatsvindt in speelcasino’s,
  • er allerlei leuke combinaties worden gerealiseerd van horeca, detailhandel, dienstverlening en terrassen in één gebouw of één ruimte, of
  • verkoop van flessen bier, wijn en sterke drank plaatsvindt op markten, braderieën, boerderijen, proeverijen,
  • er leidinggevenden worden aangetroffen die niet op het aanhangsel bij de vergunning staan vermeld of er helemaal geen leidinggevenden aanwezig zijn?

Deze en vele andere praktijksituaties worden uitgebreid met u besproken en toegelicht tijdens de Opfristraining toezichthouder Drank- en Horecawet op 13 april 2017 te Utrecht.

Na het volgen van deze training bent u weer helemaal “opgefrist” en geïnformeerd over alle facetten van de Drank- en Horecawet en daaraan gelieerde wet- en regelgeving en bent u in staat om geconstateerde zaken in de praktijk integraal te beoordelen.

Klik hier voor nadere informatie en aanmelding.

 

FacebookTwitterGoogle+LinkedInEmail

De opleiding toezichthouder Drank- en Horecawet gaat je niet in de koude kleren zitten

Burgemeesters delen informatie over levensgedrag ondernemer t.b.v. intrekking drank- en horecavergunning

Aan een horecaondernemer is op 25 november 2010 een drank- en horecavergunning verleend als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet (DHW) en op 6 november 2012 is een dergelijke vergunning verleend voor een ander horecabedrijf van deze ondernemer.

De ondernemer is ook eigenaar en exploitant van een horecabedrijf in een andere, nabijgelegen, gemeente. De voor dit horecabedrijf verleende drank- en horecavergunning is met ingang van 4 november 2016 door de betreffende burgemeester ingetrokken met toepassing van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de DHW. De door ondernemer ten aanzien van deze intrekking gevraagde voorlopige voorziening is afgewezen.

De burgemeester heeft aan het besluit tot intrekking van de drank- en horecavergunning ten grondslag gelegd dat deze ondernemer zowel in deze als in de nabijgelegen gemeente de natuurlijke persoon is voor wiens rekening en risico de horecabedrijven worden uitgeoefend en in die zin leidinggevende is zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 en artikel 8 van de DHW.

Omdat de burgemeester van nabijgelegen gemeente heeft besloten de DHW-vergunning van deze ondernemer in te trekken, is de burgemeester naar zijn oordeel verplicht de aan deze ondernemer in zijn gemeente verleende vergunningen ook in te trekken, gezien het imperatieve karakter van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW, juncto artikel 8, tweede lid van de DHW, juncto artikel 5, eerste lid van het Besluit eisen zedelijk gedrag DHW.

Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW bepaalt dat leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf voldoen aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.

Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de DHW, worden bij algemene maatregel van bestuur naast de in het eerste lid gestelde eisen andere eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag van leidinggevenden gesteld en kan de in dat lid, onder b, gestelde eis nader worden omschreven. Aan deze bepaling is uitvoering gegeven met het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 (hierna: het Besluit).

In artikel 5, eerste lid, van het Besluit staat vermeld dat “een leidinggevende binnen de laatste vijf jaar geen leidinggevende is geweest van een inrichting waarvan de vergunning is ingetrokken op grond van artikel 31, eerste lid, onder c, van de Drank- en Horecawet of die voor ten minste een maand is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet of van artikel 174 Gemeentewet of van een op grond van artikel 149 van de Gemeentewet vastgestelde verordening, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.”

Artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW bepaalt dat een vergunning wordt ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikelen 8 en 10 geldende eisen.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de DHW wordt een vergunning door de burgemeester ingetrokken, indien zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester, gelet op de intrekking van de DHW-vergunning door de burgemeester van de nabijgelegen gemeente, ingevolge het bepaalde in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang bezien met artikel 8, tweede lid, van de DHW en met artikel 5 van het Besluit, gehouden was de drank- en horecavergunningen voor de in zijn gemeente gesitueerde horecabedrijven van deze ondernemer in te trekken.

De voorzieningenrechter vindt geen grond voor het oordeel dat aannemelijk is dat de ondernemer geen verwijt treft als bedoeld in artikel 5 van het Besluit van de sluiting van het betreffende horecabedrijf. In dat kader heeft de burgmeester terecht naar voren gebracht, dat deze ondernemer als eigenaar van de horecaberdrijven verantwoordelijk is en zijn personeel naar behoren dient te instrueren.

De burgemeester heeft terecht in reactie op de zienswijze opgemerkt, dat de ondernemer heeft nagelaten er zorg voor te dragen dat het onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personeel handelt in overeenstemming met de geldende voorschriften.

De ondernemer heeft gesteld dat hij zijn personeel bij indiensttreding duidelijke instructies heeft gegeven, hetgeen schriftelijk zou zijn bevestigd door zijn accountant. Dat zijn personeel desondanks bij zijn afwezigheid in het buitenland alcohol heeft verstrekt aan minderjarigen, valt hem dan ook niet te verwijten, aldus de ondernemer.

De voorzieningenrechter volgt hem hierin niet. Dat door zijn medewerkers overtredingen zijn begaan, ontkent de ondernemer niet. Dat ter zake geen proces-verbaal is opgemaakt en niemand strafrechtelijk is vervolgd, doet hier niet aan af. Als leidinggevende is de ondernemer verantwoordelijk voor de gang van zaken in zijn café. Het op enig moment geven van instructies ontslaat hem niet van die verantwoordelijkheid. Hij had de vinger aan de pols moeten houden. Dat er geen mogelijkheid voor adequaat ingrijpen meer bestond door de intrekking van de vergunning volgt de voorzieningenrechter evenmin. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de ondernemer (al eerder) een gewaarschuwd man was.

Voorts stelt de voorzieningenrechter dat de “koppeling” van de intrekking van de vergunning door de burgemeester van de naburige gemeente, niet in strijd is met het bepaalde in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de DHW noch met artikel 5 van het Besluit.

Dat de intrekking van de drank- en horecavergunningen in de naburige gemeente in bezwaar en in (hoger) beroep is c.q. zal (kunnen) worden bestreden is niet van belang voor de intrekking van deze vergunning, nu voor laatstgenoemde intrekking niet is vereist dat de intrekking van die andere vergunning al in rechte onaantastbaar is.

De burgemeester heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter verder op eigen merites de geschiktheid van deze ondernemer als leidinggevende bezien, voor zover de toepasselijke wet- en regelgeving daarvoor ruimte bood. Die ruimte is -slechts- gelegen in het bepaalde in artikel 5 van het Besluit, waar het gaat om de beoordeling of aannemelijk is dat de ondernemer geen verwijt treft van de intrekking van de betreffende vergunning.

Dat ten onrechte privégegevens door de burgemeester van de naburige gemeenten aan de burgemeester zijn overgedragen, leidt er niet toe dat de intrekking van de vergunningen reeds daarom geen stand kan houden.

Daarbij betrekt de voorzieningenrechter, dat de intrekking van de vergunning in de andere gemeente in het nieuws is geweest en dat de uitspraak ook is gepubliceerd.

De burgemeester had zich dan ook zónder de stukken verstrekt door de nabijgelegen gemeente een beeld kunnen vormen van omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling van de vraag of aannemelijk was dat de ondernemer ter zake van de intrekking van de vergunning geen verwijt trof.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen.

Klik hier voor de volledige uitspraak van 16 januari 2017.

Overigens heeft de voorzieningenrechter er wel nota van genomen dat vanwege het toezenden van het intrekkingsbesluit van de burgemeester van de ene gemeente aan de burgemeesgter van de andere gemeente de Autoriteit Persoonsgegevens is ingeschakeld en merkt daar over op dat, voor zover verzoeker van mening is dat in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens is gehandeld, hij verzoeker in dat kader verwijst naar deze wet voor de mogelijkheden die hem in dat kader worden geboden.

 

Wilt u op de hoogte blijven van dergelijke interessante en voor uw dagelijkse praktijk belangrijke uitspraken, dan verwelkom ik u graag bij de training “Jurisprudentiebespreking Bijzondere Wetten“.

Frank Joosten

FacebookTwitterGoogle+LinkedInEmail

Diverse oude diploma’s geven per 2-1-2017 geen recht meer op bijschrijving in het Register Sociale Hygiëne

Uit hoofde van de Drank- en Horecawet (DHW) en de daaruit voortvloeiende regeling bewijsstukken Sociale Hygiëne, is aan SVH (Stichting Vakbekwaamheid Horeca) de exclusieve bevoegdheid toebedeeld om de Verklaring kennis en inzicht sociale hygiëne (hierna: “Verklaring’) af te geven. Deze Verklaring is een vereiste vanuit artikel 8, lid 3 van de Drank- en Horecawet.

Binnen SVH is een apart, onafhankelijk orgaan ingesteld om deze Verklaring af te geven en de eisen op te stellen voor die Verklaring, namelijk de Landelijke Examencommissie van SVH (hierna: “de LEC-SVH”).

Daarnaast is de LEC-SVH aangewezen als Registerhouder en beheert zij het Register Sociale Hygiëne. In dit openbaar en online Register worden alle Verklaringhouders bijgeschreven door de LEC-SVH.

Niet het diploma maar deze Verklaring van de LEC-SVH is het bewijsstuk van bijschrijving in het Register en daarmee voorwaarde voor het aanvragen van een vergunning in het kader van de DHW.

Overzicht bewijsstukken en Register

Per genoemde datum zijn alleen nog de diploma’s geldig die op het overzicht van bewijsstukken staan.

Klik hier voor dit (voorlopige) overzicht van 12 januari 2017.

De Verklaring die door de LEC-SVH is uitgegeven, volstaat weliswaar als bewijsstuk, maar er dient altijd controle plaats te vinden of de aanvrager is bijgeschreven in het Register Sociale Hygiëne.

Waarom vervallen?

De oude diploma’s die zijn vervallen, betreffen talloze verouderde diploma’s die geen enkel raakvlak hebben met de geldende eisen die in september 2016 zijn vernieuwd door de LEC-SVH.

Voor alle vervallen diploma’s is vastgesteld dat ze essentiële onderdelen missen zoals gesteld bij Sociale Hygiëne. De onderdelen die bij alle vervallen diploma’s missen, betreffen kennis van gespreksmodellen om gasten aan te spreken op gedrag, het herkennen van symptomen van drugsgebruik en de gevolgen van alcoholgebruik. Op deze manier is niet vol te houden dat de oude diploma’s staan voor een eenduidige en betrouwbare borging van kennis van en inzicht in Sociale Hygiëne.

Het belang van volksgezondheid is niet gebaat bij het langer erkennen van diploma’s die deze cruciale onderdelen missen.

FacebookTwitterGoogle+LinkedInEmail