Volgens artikel 5 van het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 is een leidinggevende binnen de laatste vijf jaar geen leidinggevende geweest van een inrichting waarvan de vergunning is ingetrokken op grond van artikel 31, eerste lid, onder c, van de Drank- en Horecawet of die voor ten minste een maand is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet of van artikel 174 Gemeentewet of van een op grond van artikel 149 van de Gemeentewet vastgestelde verordening, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Deze verwijtbaarheidseis kwam aan de orde bij de weigering van een drank- en horecavergunning. De betreffende horeca-inrichting was voor een jaar gesloten geweest op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Daarbij heeft de voorzieningenrechter het niet aannemelijk geacht dat eiseres ter zake van de sluiting van de horeca-inrichting geen verwijt trof. Zij was als leidinggevende immers bij uitstek degene die verantwoordelijk gehouden kan worden voor wat er plaatsvindt in de niet-openbare ruimtes van de inrichting. Dat er ten tijde van de constatering die heeft geleid tot de sluiting een beveiligingscamera aanwezig was en er een (overigens niet- geregistreerde) portier zou zijn geweest, maakt dit niet anders. Voor de stelling dat verzoekster ter zake geen verwijt gemaakt kan worden ziet de voorzieningenrechter daarom geen grond.
Klik hier voor de hele uitspraak.