zoeken

Wet bibob – algemeen belang versus financieel belang ondernemer

In juni 2017 heeft de burgemeester van Tilburg de op grond van de Drank- en Horecawet en de Algemene Plaatselijke Verordening aan verzoeker verleende vergunningen voor de exploitatie van een discotheek ingetrokken op grond van artikel 3 van de Wet bibob. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede gebruikt zullen worden om strafbare feiten te plegen, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet bibob. Dit vermoeden is gebaseerd op de omstandigheid dat verzoeker in een zakelijk dienstverband staat tot een bepaald persoon en dat deze persoon verschillende strafrechtelijke antecedenten op zijn naam heeft staan.Het bezwaar tegen dit besluit is ongegrond verklaard waarna verzoeker beroep heeft ingesteld en verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 28 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling overwogen dat verzoeker in een zakelijk samenwerkingsverband stond tot meergenoemd persoon. Verzoeker had toen echter aannemelijk gemaakt dat hij dat zakelijk samenwerkingsverband vóór het besluit op bezwaar had verbroken en de burgemeester niet heeft gemotiveerd dat het zakelijk samenwerkingsverband ook na de verbreking daarvan nog steeds een ernstig gevaar met zich kon brengen.

Daarom heeft de voorzieningenrechter de uitspraak van de rechtbank daaromtrent en het eerder genomen besluit op het bezwaar vernietigd. Tevens is daarbij bepaald dat tegen het door de burgemeester te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Bij het besluit van 3 december 2018 heeft de burgemeester zich vervolgens op het standpunt gesteld dat uit nieuwe informatie blijkt dat de betreffende persoon ook na het verbreken van het zakelijk samenwerkingsverband nog betrokken is geweest bij de exploitatie van de discotheek. Om die reden kan het verbroken samenwerkingsverband nog steeds een ernstig gevaar opleveren, aldus de burgemeester.

Verzoeker heeft betoogd dat uit de Wet bibob ten onrechte niet blijkt hoe lang en onder welke omstandigheden een verbroken dienstverband mag blijven meewegen. Ook in het advies van de Raad van State over dit onderwerp zijn daarover opmerkingen gemaakt. Daarnaast is toepassing van dit onderdeel van de Wet bibob mogelijk in strijd met onder meer de Dienstenrichtlijn en het rechtszekerheidsbeginsel, zo stelde verzoeker.

Over de betrokken belangen heeft verzoeker voorts toegelicht dat hij grote financiële schade zou lijden als hij de exploitatie van de discotheek niet kon voortzetten. Hij heeft hierbij gewezen op de uitverkochte feesten die op korte termijn zouden moeten plaatsvinden en op de verwachte drukke feesten met carnaval in maart 2019. Het belang van de burgemeester ligt in beëindiging van de exploitatie van de discotheek in verband met het gevaar dat de vergunningen mede worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten. Verder is volgens de burgemeester niet gebleken dat verzoeker voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van de exploitatie van de discotheek.

Vervolgens overweegt de voorzieningenrechter dat de besproken persoon ook na de verbreking van het zakelijk samenwerkingsverband op verschillende momenten betrokken is geweest bij de exploitatie van de discotheek. Onder meer via een derde bedrijf, waarbij deze persoon in dienst is getreden.

Hierbij acht de voorzieningenrechter het van belang dat een neef van verzoeker de directeur-aandeelhouder van dat derde bedrijf is en de eigenaar is van het pand waarin de discotheek is gevestigd.

Gelet op deze nadere gegevens, is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan het algemeen belang bij het voorkómen dat de vergunningen worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en daarmee in dit geval bij beëindiging van de exploitatie van de discotheek een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan het financieel belang van verzoeker dat is gebaat bij schorsing van het bestreden besluit.

De voorzieningenrechter wijs het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

ECLI:NL:RVS:2019:215, datum uitspraak 28 januari 2019

 

Frank Joosten