zoeken

Rotterdamse bepaling over ‘Straatintimidatie’ niet rechtsgeldig

De bepaling in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Rotterdam die zogenoemde Straatintimidatie strafbaar stelt, is in zijn geheel in strijd met de vrijheid van meningsuiting zoals bepaald in de Grondwet. Dat heeft het gerechtshof Den Haag op 19-12-2019 beslist. Op het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting kan alleen door de Tweede en Eerste Kamer gezamenlijk een beperking worden aangebracht. Verder vindt het hof dat de tekst van de Rotterdamse bepaling onvoldoende duidelijk maakt welk gedrag ‘voorzienbaar’ strafbaar is. Dat is nodig volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens.

De zaak betreft een ‘proefproces’. Het gaat over het door verdachte op twee verschillende dagen, in Rotterdam, lastigvallen van vrouwen door hen ongevraagd/ongewenst (seksueel getint) aan te spreken al dan niet samen met het geven van ‘kushanden’.

Het gerechtshof heeft de verdachte voor één van de feiten in zijn geheel en voor het andere feit voor een deel vrijgesproken, omdat uit het proces-verbaal van de politie niet blijkt dat de vrouwen zijn ‘lastiggevallen’ zoals in de APV Rotterdam en de toelichting daarop staat beschreven. Het hof acht wel bewezen dat de verdachte op 6 juli 2018 een drietal vrouwen heeft ‘lastiggevallen’ door hen met seksueel getinte opmerkingen aan te spreken en kusgebaren naar hen te maken. Maar de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hetgeen hij heeft gedaan niet berust op een rechtsgeldige strafbepaling.
 

Het gerechtshof komt daarmee tot een ander oordeel dan de kantonrechter die de zaak in eerste aanleg heeft berecht. De kantonrechter had de verdachte eerder ontslagen van alle rechtsvervolging voor wat de verdachte tegen diverse vrouwen had gezegd, omdat dat in strijd is met de grondwet (te weten, de vrijheid van meningsuiting) en hem in elke van de twee zaken voor het geven van kushanden veroordeeld tot een geldboete van telkens € 100,- voorwaardelijk. Het hof maakt juist geen onderscheid tussen het verbaal (met taal) of fysiek (met gedragingen/gebaren/geluiden) openbaren van gedachten of gevoelens en oordeelt dat beiden onder de vrijheid van meningsuiting vallen.

De gemeente Rotterdam heeft met de strafbaarstelling van straatintimidatie klaarblijkelijk beoogd de verruwing in (seksueel getint) taalgebruik en van (seksueel getinte) omgangsvormen in de openbare ruimte te bestrijden. Het gerechtshof respecteert de wens van de gemeente Rotterdam deze verruwing tegen te gaan. Kernvraag in dit proefproces was of het de gemeentelijke wetgever is toegestaan om – op de wijze zoals in de APV van Rotterdam is gebeurd – dergelijk gedrag (taalgebruik en gedragingen) strafbaar te stellen of dat alleen de wetgever in formele zin (de Tweede en Eerste Kamer) daartoe bevoegd is, omdat daarmee mogelijk een inbreuk wordt gemaakt op de vrijheid van meningsuiting. De conclusie van het hof is dat alleen de wetgever in formele zin daartoe bevoegd is.

Klik hier voor de uitspraak.